Bestanddelen van

 

Psychologie van de Subjectieve Beleving

©:


Theorie van het Bewustzijn :



'Is reductie van bewustzijn haalbaar?'

 

- Inleiding



[eerste website versie 10-02-2009;
herziene versie 12-02-2009]


1. Inleiding



De methode Resultaatgerichte Psychologie (RPG) heeft behalve een logische en daardoor uiterst doelmatige systematiek ook een bijzonder solide theoretische grondslag doordat gewerkt wordt vanuit de Psychologie van de Subjectieve Beleving (PSB). Dit is een psychologisch model met een bijzonder accuraat en compleet mensbeeld, waarin, de naam zegt het al, de subjectieve beleving centraal staat - dit in schril contrast met de gangbare, gevestigde of academische psychologie. Het mag ook met recht 'holistisch' genoemd worden, - om met een vaak misplaatst begrip te spreken dat echter nog steeds zinvol is. Want, anders dan in 'alternatieve' stromingen van psychologie en filosofie, is de 'geest' in dit psychologisch model stevig ingebed in structuren en functies van het zenuwstelsel, en wordt dan ook in nauwe samenhang en wisselwerking bezien met de belangrijkste factoren die een rol spelen in het welzijn en het functioneren van mensen: cognitief, neurofysiologisch, biologisch, psychosomatisch, genetisch, gedragsmatig, situationeel, sociaal en cultureel-historisch. Met behulp van het Tien Factoren Model wordt deze samenhang en wisselwerking helder in kaart gebracht, op basis van bouw en werking van het zenuwstelsel.

Een bijzondere factor in onze subjectieve beleving is het raadselachtige vermogen tot bewustzijn.
In de Theorie van het Bewustzijn worden drie veronderstellingen uitgewerkt:
(1) Het bewustzijn is belangrijk: ook al is het moeilijk te begrijpen.
(2) Het bewustzijn bestaat: ook al is het niet direct waarneembaar.
(3) Het bewustzijn is een afzonderlijke dimensie.
Het laatste wil zeggen:
(a) Het bewustzijn is niet louter fysisch:
Het kan niet verklaard worden uit alléén fysische factoren, die bestaan uit materie en stralingsenergie - bijvoorbeeld neuro-fysische verschijnselen.
(b) Het bewustzijn is niet volledig abstract:
Het kan niet verklaard worden uit louter abstracte aspecten, die bestaan uit structuur, informatie en informatieverwerking - bijvoorbeeld die van intelligente vermogens.


2. Het bewustzijn is belangrijk.



Eerst wil ik ingaan op de belangrijke rol van bewustzijn als factor in het menselijk functioneren. Daarbij betoog ik dat een model van menselijk functioneren - een mensbeeld - niet erg realistisch is zonder voor deze factor een centrale plaats in te ruimen. Dat geldt met name wanneer we willen weten hoe we het functioneren en welbevinden van mensen kunnen begrijpen, verklaren en beïnvloeden - wat het onderzoeksgebied is van de psychologie en meer algemeen de sociale en mens-wetenschappen.

Er zijn meerdere redenen te noemen waarom het bewustzijn een bijzonder belang heeft.
(1)

Kwaliteit van beleving


Het is niet overdreven om te stellen dat voor de meeste mensen kwaliteit van beleving anders gezegd geluk of voldoening, voorop staat in hun leven.
Het verlangen naar kwaliteit van beleving vormt een krachtige drijfveer om te leven en te overleven, een een bepalende factor in veel van onze keuzes en gedragingen, bewust en onbewust, via aangeboren, aangeleerde of ad hoc geïmproviseerde reactiepatronen. Zelfs de meest extreme, destructieve of bizarre daden van mensen - jegens anderen of jegens zichzelf - kunnen voortkomen uit een verlangen naar een (betere) ervaringskwaliteit op een bepaald moment in hun leven.
Een bekend en treurig voorbeeld is natuurlijk zelfdoding of pogingen daartoe: dat vaak wordt ingegeven door het idee, of de hoop, dat met de dood een heleboel ellende ophoudt, dus dat het dan in ieder geval minder erg wordt, of misschien zelfs beter, dan in het leven dat men leidt (en lijdt). Het treurige is dat dit vaak gebaseerd is op min of meer tijdelijke 'bewustzijnsvernauwing' of 'tunnelvisie', onvoldoende perspectief op een beter leven, bij gebrek aan toegankelijkheid van positieve alternatieven en constructieve oplossingen - terwijl dat gebrek zeker niet altijd strikt nodig is.

Kwaliteit van beleving heeft echter alleen voor iemand betekenis wanneer die er een bewuste ervaring van heeft. Met andere woorden, als de meest algemene, meest vitale en meest beslissende drijfveer in ons leven kwaliteit van leven is, en de hele waarde en betekenis daarvan afhankelijk is van bewustzijn, dan moeten we concluderen dat bewustzijn van het grootste belang is in ons leven.

(2)

Non-zombiïsme


Sterker, zonder een vermogen tot bewustzijn zouden we helemaal nergens iets van merken of weten. We zouden allemaal rondwandelen als altijd-bewusteloze zombies. Geen enkele vorm van pijn of vreugde zou voor ons verschil uitmaken - wat duidelijk niet zo is.
{Nb. Zie ook het zgn. Zombie argument (zie o.m. R. Kirk, 1974); of de 'Imitation-man' (zie bijv. K. Campbell, 1970; A. Goldman, 1995). }

Op het punt van pijn ligt uiteraard een spanning zo niet frictie met het doel van kwaliteit van beleving. In het algemeen kun je zeggen dat dit netele aspect bij uitstek onderschat pleegt te worden in de argumenten en theorieën die het bewustzijn zelf plegen te onderschatten, te bagatelliseren of trachten te reduceren of 'elimineren' als substantieel en serieus te nemen onderdeel van de menselijke werkelijkheid. Deze tonen opvallend genoeg een eenzijdige aandacht voor visuele en verbale c.q. syntactische concepten, waardoor gegevens vanuit gevoelens, emoties, beweging, enzovoorts buiten beeld blijven. Zodanig dat je je afvraagt of fervente reductionisten - materialistisch, functionalistisch of 'illusionistisch' misschien onvoldoende bekend of 'vertrouwd' zijn met intensieve gevoelens, zoals de ervaring van pijn - mogelijk als gevolg van een zeldzaam comfortabel en 'wereldvreemd' leven, dan wel een onderontwikkeld gevoelsleven: een bepaalde mate van persoonlijke zombificatie of robotisering wellicht?

(3)

Keuzevrijheid


Verder is bewustzijn onmisbaar voor bewuste keuzevrijheid oftewel 'vrije wil'. Want voor een echte vrije keuze is logischerwijs tenminste eerst een voorkeur nodig voor het verkozene, en willen we enig benul hebben van wat we verkiezen dan moet dat in elk geval voor een moment bewust zijn - alvorens we ervoor kiezen.

Nu is een veel voorkomend misverstand dat 'vrije wil' betekent: altijd alles kunnen doen en laten waar je maar zin in hebt. Dat is natuurlijk onzin, de vrije wil is altijd beperkt. Er blijven nu eenmaal talloze externe en interne factoren die op ons zenuwstelsel en bewustzijn inwerken, en een min of meer sturende of zelfs dwingende invloed uitoefenen op onze reacties van sensorische, cognitieve, emotionele, somatische, gedragsmatige of andere aard. Er is dan ook niemand die steeds totaal vrij al zijn reacties kan bepalen. Maar een zekere speelruimte van bewuste keuzevrijheid in gedrag wordt toch meestal normaal gevonden.
Een 'normale' of 'redelijke' mate van bewuste keuzevrijheid is ook onontbeerlijk als 'grondstof' voor vermogens als zelfsturing, zelfbeschikking, wilsbekwaamheid, verantwoordelijkheid en toerekeningsvatbaarheid. De normale aanwezigheid van die laatste, typisch menselijke vermogens behoren bovendien tot de wezenlijke uitgangspunten van het westers recht.

(4)

Sociale interactie


Bewustzijn is verder onmisbaar voor elke vorm van sociaal functioneren van enige betekenis. Iemand die zich zonder enig bewust besef, dus continu volstrekt bewusteloos onder de mensen zou begeven - vooropgesteld dat hij dat fysiek zou kunnen - zou geen enkele persoonlijke herkenning, aandacht of aansluiting kunnen tonen aan anderen die echt en overtuigend overkomt. Hij zou hoogstens op puur functioneel niveau, als een stimulus-response robot, met anderen kunnen communiceren, via de uitzending van volkomen inhoudloze tekens en signalen, maar onmogelijk op een manier die op iets langere termijn voor anderen inhoudelijk interessant, betekenisvol, of persoonlijk relevant is.
Natuurlijk zijn mensen in staat om te interacteren met allerlei mechanische systemen van uiteenlopende complexiteit, zoals apparaten, machines, computers en robots - we kunnen dat best 'communiceren' noemen en het kan zeker zijn dat de gebruikers dit ook als zodanig ervaren - maar dan hebben we het over het omgekeerde. Elke toekenning en projectie van betekenis komt dan uitsluitend van één kant: de gebruikers (tenzij die systemen daarbij gebruikt worden als mediërende kanalen om met anderen te communiceren, uiteraard).

Bewustzijn lijkt dus om meerdere redenen essentieel en fundamenteel, en misschien ook wel cruciaal, voor het leven en functioneren van mensen.
Toch wordt het bewustzijn voor veel mensen als iets vanzelfsprekends beschouwd, een vaag soort 'bijverschijnsel' van de 'gewone' alledaagse werkelijkheid van materiële en logische zaken. Is het eigenlijk wel interessant om er meer over te weten?
Deze vraag wordt met name van belang wanneer mensen problemen ervaren die persoonlijk van aard zijn: die betrekking hebben op hun eigen gevoelens, gedragingen en relaties.

In de praktijk van de geestelijke gezondheidszorg, psychische hulpverlening en psychotherapie blijkt steeds weer dat zulke problemen neerkomen op twee dingen:

Een tekort aan welbevinden ervaren.


Iemand voelt zich niet optimaal, en wil zich prettiger voelen, maar het vervelende gevoel blijft terugkeren. Het kan een lichamelijk gevoel zijn, dat onaangenaam tot intens pijnlijk is, soms bijna ondraaglijk zoals bij ernstige ziekten of verwondingen. Maar even goed kan het een emotioneel gevoel zijn, zoals verdriet, woede of angst, dat we als akelig, naar en ellendig ervaren. Dieper gelegen kunnen gevoelens leven die het leven tot een hel kunnen maken, bijvoorbeeld onvoldoende verwerkte psychische trauma's, geen voldoening of zingeving kunnen ervaren, somberheid of wanhoop.
Dit soort problemen zijn een kwestie van subjectief, emotioneel welbevinden. Ze liggen duidelijk op het gebied van bewuste subjectieve beleving. Daarvoor is bewustzijn uiterst relevant: zonder bewustzijn zou je er geen last van hebben. In een onbewuste toestand weten we immers niets van onze gevoelens, en geven we ook niets om ons welbevinden (dit is bijvoorbeeld de reden voor het gebruik van pijnstillers en verdoving (anaestesie) bij medische operaties, enz.). En met een andere 'samenstelling', 'invulling' of 'stemming' van je bewustzijn zou je ook van alle problemen af zijn. Alle kwaliteit van beleving draait dus om de aanwezigheid van bewustzijn, om de inhoud van het bewustzijn, en om de hoedanigheid van het bewustzijn. Dus het is volledig afhankelijk van bewustzijn.

Een tekort aan zelfsturing ervaren.


Iemand functioneert niet optimaal, wil anders reageren en handelen, maar dat kost moeite.
Hierbij ligt het probleem in de mate van zelfsturing, de speelruimte van keuzevrijheid, die iemand ervaart. Maar dat vereist een verruiming van 'vrije wil'. Deze vereist echter op zijn minst een bewust besef van keuzemogelijkheden: en zo'n besef zal weer tot de inhoud van het bewustzijn behoren. Dus elke vorm van zelfsturing is geheel en al afhankelijk van de aanwezigheid, de inhoud en de hoedanigheid van het bewustzijn.

Vervolgens is er de vraag hoe we dit soort persoonlijke of psychische problemen kunnen oplossen. Is het daarvoor wel nodig om het bestaan, de aard, de bouw en de werking van subjectief bewustzijn goed te begrijpen?
Op het oog kan het lijken dat dit wel meevalt. Immers, het blijkt dat we in veel gevallen de oplossingen zoeken in concrete gegevens en materiële omstandigheden, zoals (meer) geld, bezit, consumptie, luxe en comfort, sensatie en amusement, sociale waardering, seks, tot aan drank, drugs, porno, en ga zo maar door. Er zijn bijna eindeloos veel mogelijkheden en manieren waarop we onze gevoelens kunnen 'oppeppen'. Het kan allemaal zeker helpen, maar er zijn wel beperkingen aan.
(·) Wat deze oplossingen kenmerkt is dat ze indirect zijn, ze maken gebruik van externe factoren die eerst inwerken op ons lichaam en zenuwstelsel en vervolgens pas op onze subjectieve ervaring. Dit terwijl zoals bekend talrijke 'mentale' technieken en methoden bestaan waarmee we rechtstreeks, via specifieke ombuiging van onze aandacht en denkprocessen, onze psychische toestand en de inhoud en toestand van ons bewustzijn kunnen beïnvloeden.
(·) Een ander typisch kenmerk is dat ze soms 'bijwerkingen' hebben: zoals schade aan fysische of psychische gezondheid.
Meestal is er de kans op vergrote afhankelijkheid van externe middelen die nadelen kan hebben.
(·) Bovendien maakt het vrijwel altijd verschil uit voor het effect hoe we zelf deze externe zaken, en hun bijwerkingen, waarderen. En die waardering is weer een kwestie van bewuste subjectieve ervaring, taxatie en voorkeur. Je kunt het misschien prettiger vinden om in een Bentley depressief te zijn dan in een Deux Chevaux, en vervolgens kun je liever anti-depressiva slikken dan depressief zijn: maar het allerliefst wil je toch uiteindelijk vrij zijn van 'ongevraagde' depressie.
De bovengenoemde situaties vragen het meest direct om verbetering van welbevinden en om verruiming van keuzevrijheid. Voor beide doelen geldt dat het beoogde resultaat ligt op het gebied van mogelijkheden en beperkingen binnen iemands bewustzijn. Logisch beschouwd zullen dan ook de meest effectieve en duurzame oplossingen eerder liggen in factoren die rechtstreeks inwerken op dat bewustzijn.

Een interessante vraag is daarom: hoe werkt het bewustzijn? Hoe kunnen we het benaderen, benutten, beïnvloeden of bijsturen?
We moeten dan wel eerst een idee hebben van wat we met de term 'bewustzijn' bedoelen, en wat het verschijnsel eigenlijk behelst.


3. Wat is bewustzijn?



Wat verstaan we nu onder bewustzijn?
We kunnen het voorlopig omschrijven als:
'een toestand van het psychische systeem waarin het organisme zèlf van binnen uit, een bemerking, een weten of een besef heeft van processen en gebeurtenissen waarin het op dat moment rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is'.
{Nb. Deze wat 'losse' omschrijving is hier enkel bedoeld als werkdefinitie. Een begrip als bewustzijn leent zich uiteraard bij uitstek voor 'definitietwist' zonder eind, maar waar het hier om gaat is een afbakening aan te geven die voorlopig, voor het uitwerken van de vraagstelling, voldoet.}

In het licht van deze ruwe en voorlopige definitie kunnen we in ieder geval al enkele kenmerkende eigenschappen van bewustzijn aangeven.
(a)

Correlaties met toestandkenmerken.


Voor zover we weten komt dit bewustzijn voor in bepaalde toestanden waarin een organisme kan verkeren: dat is uiteraard de alledaagse waaktoestand, maar ook tijdens bewust dromen, en in meer specifieke (maar niet per se minder gangbare) toestanden zoals - niet al te diepe - hypnotische trance.
(b)

Correlaties met ervaringskenmerken.


Bewustzijn heeft gewoonlijk betrekking op een bepaalde inhoud van besef, weten of bemerken, in de vorm van (bewuste) subjectieve gewaarwordingen.
Voorbeelden hiervan zijn: bewuste zintuiglijke waarnemingen, lichamelijke en/of emotionele gevoelens, herinneringen, fantasieën, redeneringen, verwachtingen, verlangens en dromen.

4. Wetenschappelijke bezwaren tegen bewustzijn.



Is het bewustzijn eigenlijk wel reëel?
De westerse wetenschap heeft in ieder geval grote moeite met iets als een subjectief bewustzijn in 'letterlijke zin'. Dat heeft immers enkele typische eigenschappen die het tamelijk ongrijpbaar zo niet mysterieus maken voor de nijvere wetenschapper:

(a)

Het bewustzijn is niet rechtstreeks zintuiglijk waarneembaar


Eerste probleem is dat de alle gegevens in de empirische wetenschappen zo veel mogelijk 'vanaf de grond' worden ontleend aan de algemeen waarneembare werkelijkheid. Bewustzijn onttrekt zich echter aan die vereiste van empirische grondslag .
{N.b. Een kentheoretisch of epistemologisch probleem.}

(1)

Waakbewustzijn van een ander is in subjectieve zin niet te verifiëren.


Als iemand in waaktoestand verkeert - of in ieder geval zodanig functioneert alsof dat zo is - dan nemen we meestal aan dat hij of zij op dat moment ook daadwerkelijk in een bewuste toestand verkeert. Maar we kunnen dat niet direct langs puur empirische weg vaststellen: dat wil zeggen, met name niet wat betreft sec subjectieve beleving, dus afgezien van de mate van fysiek, neurofysisch en sociaal actief functioneren.
{Nb. Het Other Minds problem, waaronder Zombie problem.}
(2)

Belevingskwaliteiten zijn tussen mensen niet echt te verifiëren.


In ons dagelijks leven krijgen we vaak allerlei aanwijzingen dat andere mensen een vergelijkbare beleving van de werkelijkheid hebben als wijzelf: en dat ze dus een soortgelijke vorm van bewustzijn als wij hebben. Maar we kunnen we dat niet echt verifiëren. We weten bijvoorbeeld nooit of een kleur die wijzelf rood noemen, door de ander als groen wordt gezien.
{Nb. O.a. het Color problem.}
(3)

Aanwezigheid van bewustzijn is in de hersenen niet te verifiëren.


We nemen verder aan dat ons bewustzijn bij uitstek ergens in ons lichaam, het zenuwstelsel c.q. de hersenen aanwezig is. Maar behalve allerlei biofysische substanties en uitingsvormen van biofysische processen treffen we daar niet direct een bewustzijn aan.

(b)

Het bewustzijn is nog steeds niet eenduidig causaal verklaarbaar.


Er is uit psychologisch en neurofysiologisch onderzoek een enorme hoeveelheid gegevens bekend met betrekking tot de talrijke factoren die van invloed zijn op bewustzijn: extern en intern, van mechanische, chemische, hormonale, en allerlei andere aard. Dat het bewustzijn wat betreft haar aanwezigheid, inhoud en hoedanigheid sterk afhankelijk is van factoren in het fysische domein, met name een groot aantal neuronale correlaten, is een uitgemaakte zaak.
{N.b. Dit wordt 'the Easy problem' van het bewustzijn genoemd.}

Maar er blijven nog een aantal raadsels:
(1)

Causale schakel is nog onvindbaar.


Hoe het bewustzijn precies veroorzaakt wordt, is nog geheel onopgehelderd.
Immers, het loutere feit van coïncidentie, correlatie, chronologie, of meer algemeen symmetrische variatie tussen verschijnselen zegt niets over een directe causale relatie tussen beide. Een werkelijk aansluitingspunt tussen neuronale correlaten en subjectief bewustzijn is bijvoorbeeld in geen velden of wegen te bekennen. Dat geldt al helemaal voor de cruciale causale schakel die zou moeten worden aangetoond.
{Nb. Een etiologisch probleem; ook genoemd 'Mind-Body problem', of 'Mind-Brain problem', of ' the Hard Problem' in de psychologie en neuro-wetenschappen (zie o.m. W.S. Robinson, E. Mills, B. Libet, J. Shear, G.H. Rosenberg, F. Varela, 1995; D. Chalmers, 1996).}

(2)

Samenhang is nog onverklaarbaar.


Daarnaast is ook de manier waarop de inhoud van bewustzijn - de bewuste beleving - wordt opgebouwd, nog erg raadselachtig.
Dat geldt bijvoorbeeld voor de samenhang en integratie van bewuste ervaring die voor ons, vanuit ons (uiteraard) subjectieve 'oogpunt', buitengewoon sterk, overtuigend en consistent overkomt: het zgn. Binding problem.
{Nb. We ervaren het als heel normaal en natuurlijk dat bepaalde symmetrische patronen (of correlaties) bestaan tussen onze waarnemingsgegevens, bijvoorbeeld beeld en geluid van mensen, dieren en dingen. Het is maar heel zelden dat we hier afwijkingen in tegenkomen, en dan is het ook vaak goed mis (denk aan psychose, psychische desintegratie, depersonalisatie e.d.). Maar die stevige samenhangen moeten wel continu, actief 'gereconstrueerd' worden door ons zenuwstelsel. Logischerwijs zal dit een astronomische hoeveelheid rekenen en redeneren vereisen van onze hersenen, exponentieel vergeleken met de relatief eenvoudige verwerking van de afzonderlijke sensorische gegevens. Het merkwaardige is nu dat veel gebieden, zenuwbanen en circuits in ons zenuwstelsel zijn te vinden die betrokken zijn bij de verwerking van specifieke deelgegevens, en relatief maar heel weinig systemen voor multimodale, associatieve en integratieve verwerking. }

(3)

Hogere-orde cognitie is nog onverklaarbaar.


Een ander raadsel ligt in de wijze waarop hogere niveau's van denken en emotie worden opgebouwd uit meer elementaire gegevens: het zgn. Upshot problem.
{Nb. Zoals bekend 'bevat' de inhoud van ons bewustzijn een extreem minieme fractie van het totaal aan on-, onder- en buiten-bewuste inhouden die op hetzelfde moment in ons zenuwstelsel gaande zijn: ze vormt hoogstens het uiterste puntje van een gigantische piramide, of ijsberg-onder-water. Daarbij bestaan de bewuste inhouden typisch genoeg vrijwel uitsluitend uit de einduitkomsten van enorm complexe on-, onder- en buiten-bewuste psychische processen. Bijzonderheden over die processen komen we alleen te weten door bijvoorbeeld vanuit die eindresultaten terug te redeneren, al dan niet met behulp van empirische kennis uit neuropsychologisch onderzoek. Maar die redeneringen en hun uitkomsten zijn ook weer einduitkomsten van onbewuste processen, en geven geen rechtstreekse informatie over die processen zelf. Dit roept allerlei vragen op. Waarom is ons bewustzijn zo strikt afgescheiden van de onderliggende processen? Waarom is het nuttig of nodig dat we ons van die einduitkomsten bewust worden? Voor de bewuste overweging van onze keuzemogelijkheden kan het moeilijk dienen. Immers, als ons bewustzijn enkel einduitkomsten bevat, hoe kunnen we dan ooit via bewuste keuze invloed uitoefenen op die onderliggende processen, en zo op ons handelen en functioneren? En mocht die bewuste keuzevrijheid louter een fictie zijn, wat is dan het nut dat we met die illusie leven? }

(c)

Het bewustzijn is ook niet eenduidig logisch verklaarbaar.


Het is nog volstrekt onduidelijk en onbegrijpelijk wat de biologische functie van bewustzijn zou kunnen zijn binnen een volledig fysicalistisch en Darwinistisch universum. Uiteraard zijn vermogens van informatieverwerking en intelligentie handig - zo niet van essentieel belang - voor levende organismen. Maar waarom daar, in de loop van de evolutie, een bewustzijn aan is toegevoegd, dat blijft nog steeds een totaal raadsel.
{N.b. Dit wordt 'the Hardest Problem' genoemd (Owen Flanagan & Thomas Polger, 1995).}

Door deze beperkingen is het in principe niet 'hard' aantoonbaar dat bewustzijn bestaat.
{Nb. Een ontologisch probleem.}

(d)

Vrije wilsuitoefening doorbreekt oorzaak-gevolg wetten.


De bovengenoemde beperkingen gelden des te meer voor iets als bewuste keuzevrijheid of 'vrije wil'.
Allereerst is een vermogen tot bewuste keuzes afhankelijk van de aanwezigheid van bewustzijn - misschien wel onderdeel van het vermogen tot bewustzijn - en bovendien is het nog lastiger te begrijpen.
Het toepassen van 'vrije keuzes' vereist immers dat de geest het vermogen zou hebben om zich af en toe als een soort ' Baron Von Münchhausen' boven het dwingende stramien van 'ijzeren' natuurwetten te verheffen - en dan vrij een zelfverkozen wending te maken. Wetenschappelijk gezien is dat een vorm van absurde en onmogelijke magie.
{N.b. Vanwege deze moeilijkheid moeten bewustzijnsmodellen volgens de standaard-wetenschappelijk criteria strikt genomen beperkt blijven tot ten hoogste het niveau van epifenomenalisme: de opvatting van bewustzijn als 'bijverschijnsel' van psychische processen, dat zelf geen invloed op die processen uitoefent.}

Om de bovenstaande redenen kan bewustzijn in de westerse academische wereld eigenlik niet serieus worden genomen. Het kan volgens de wetenschappelijke criteria niet worden gekend, onderzocht of besproken. Sterker, het hele concept van een 'echt', subjectief ondervonden bewustzijn kan niet worden geaccepteerd. Vaak wordt ze daarom zelfs aangemerkt als niet bestaand, en afgedaan als een irrationele fictie of illusie.
{Nb. Deze opvatting wordt gerekend tot het zgn. Eliminitavisme. Bijvoorbeeld een 'illusionistische' eliminatie van bewustzijn: een oplossing voor het probleem wordt in die benadering gezocht in de mogelijkheid dat bewustzijn een illusie is van het denken (zie met name Daniel Dennett, 1991 en verder).
Daar is wel iets merkwaardigs aan: als het 'bewustzijn' als biologische eigenschap, fenomeen of functie al niet nuttig in de evolutie is, dan zal een illusie van bewustzijn waarschijnlijk niet veel nuttiger zijn. Een illusie van bewustzijn zou immers een hardnekkige denkfout behelzen, een overbodig construct of bij-effect ( epifenomeen), die voor veeleisende en storende ballast zou zorgen voor de doelmatigheid van informatieverwerking.
Zie ook: Illusie-modellen van bewustzijn. }

Hoe dan ook, mensen zijn volgens de 'officiële' visie slechts bewusteloze, mechanisch voortgedreven automaten, bio-robots, oftewel zombies.
En daarom werd uiteindelijk de westerse psychologie, die letterlijk staat voor 'studie van de psyche' - 'psychè ' betekent geest, of ziel - officieel gedefinieerd als: studie van waarneembaar gedrag en functioneren.
Dat blijft toch een beetje vreemd omdat veel menselijke doelstellingen en problemen - zie boven - bij uitstek vragen om een bijsturing van zaken waarbij bewustzijn nogal essentieel is.

5. Redenen om bewustzijn voor mogelijk te houden.



Tegenover de genoemde academische bezwaren kunnen ook een aantal argumenten worden ingebracht, die pleiten vóór het bestaan van bewustzijn - of tenminste de mogelijkheid dat bewustzijn een realiteit heeft.

(a)

Er is brede consensus over de realiteit van bewustzijn.


Het 'echte' bewustzijn wordt - nog steeds - algemeen beschouwd als een reëel verschijnsel dat universeel verbreid is onder de menselijke soort, en misschien ook onder bepaalde (andere) diersoorten. De bewuste beleving van intense pijn bijvoorbeeld zal voor de meeste mensen niet een illusie of mythe vormen. Dat laatste zou voor een ónbewust pijngevoel juist eerder kunnen gelden: een gevoel dat onbewust blijft, is op dat moment niet iets dat echt gevoeld kan worden.
"Consciousness is a major thing not to notice" (R. Grush & P. Smith Churchland, 1995 (JCS)).
{Nb. Als we aannemen dat bewuste ervaringen zoals pijngevoelens fictief zijn, dan is er ook geen enkele reden meer om aan mensen (of ander levende wezens) intrinsieke waarde toe te kennen. Dan kunnen we morele of ethische principes niet anders op te vatten dan cultuur-gebonden conventies, spelregels of omgangsvormen. De rechtshandhaving in een samenleving is dan niets meer dan een leeg ritueel, dat volledig bepaald wordt door manifeste machtsverhoudingen. Deze consequenties zullen door Macchiavelliaanse cynici toegejuicht worden, maar de vraag blijft of het uitgangspunt waarheidsgetrouw is. }

(b)

Iets van bewustzijn blijkt via communicatie.


We kunnen ook redelijk bespeuren of mensen een bewustzijn hebben van wat ze denken, voelen en doen; vooral door middel van communicatie, taal en inleving (empathisch vermogen). Dat is weliswaar indirect, en zonder absolute zekerheid. Maar het is wel redelijk betrouwbaar: communicatie biedt immers onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid van behoorlijk voorspelbare betekeniseffecten. En het is in het gewone intermenselijk verkeer ook algemeen gangbaar om via communicatie een indruk te krijgen van de inhouden van iemands bewuste beleving.

(c)

Bewustzijn is herkenbaar aan specifieke kenmerken.


Verder is het bewustzijn ook redelijk af te bakenen van wat niet-bewust is - want het is te herkennen aan een aantal specifieke kenmerken. Deze zijn voor een deel vast verbonden oftewel inherent aan bewustzijn. Bovendien lijkt het er sterk op dat sommige ervan zelfs, zoals we verderop zullen zien, uniek zijn voor het bewustzijn.

Nu is het duidelijk dat de laatstgenoemde drie argumenten uiteindelijk berusten op subjectieve bevindingen (het eerste via intersubjectieve ervaringen). Dat hoeft op zich geen probleem te zijn: in feite is alle menselijke kennis en ervaring subjectief, maar dat neemt niet weg dat ze tegelijk tot op behoorlijke hoogte objectief kan zijn. Subjectiviteit sluit dus niet per se objectiviteit uit.
{Nb. We kunnen hierbij opmerken dat 'subjectief' en 'objectief' niet noodzakelijk een tegengesteld begrippenpaar vormen. Elke voorstelling van zaken wordt natuurlijk het meest rechtstreeks bepaald door eigenschappen van de informatiedrager, en is dus primair een subject-bepaalde representatie. Maar ze kan daarnaast ook, tot op zekere hoogte, een object-bepaalde representatie zijn - het laatste is dan wel een interactie-effect van subject en object ..}

De uitdaging is nu om te kijken of we aan de subjectieve aanwijzingen voor bewustzijn ook een zekere mate van objectiviteit kunnen toevoegen.

Een vereiste voor objectiviteit is natuurlijk dat we het betreffende object eenduidig en betrouwbaar - dus zo rechtstreeks mogelijk - kunnen traceren. Dat brengt ons het derde punt, de herkenbaarheid van bewustzijn. Het is dan nuttig om eerst na te gaan wat de specifieke kenmerken van bewustzijn kunnen zijn.

6. Wat verklaard zou moeten worden



Er zijn vele pogingen gedaan om het verschijnsel bewustzijn te verklaren, terug te brengen of te reduceren tot variant, afhankelijke of effect van (a) een fysisch verschijnsel, en/of (b) een abstract verschijnsel of variant daarvan (in de wereld van structuur, informatie en logica). Zo ontstond een enorme variatie aan reductionistische modellen die echter grotendeels speculatief zijn, in veel gevallen onaannemelijk, en vaak onderling onverenigbaar.

Is een reductie van bewustzijn - naar neuro-domein, of naar informatie-domein - eigenlijk wel haalbaar?
Om deze vraag te beantwoorden is eerst inzicht nodig in twee voorliggende vragen: wat is eigenlijk een reductie, en wat van bewustzijn vraagt precies om een verklaring.

(a) Algemene vorm van een reductie.


Een reductie is een verklaring - een herleiding tot oorzaken - van een ding (explanandum), zeg B, voor 'bewustzijn', uit een ander ding (explanans), zeg A, voor 'oorzaak' of 'agens'.
Om een verschijnsel te kunnen verklaren - te kunnen herleiden tot haar oorzaken - is het allereerst nodig dat we het eenduidig kunnen herkennen, en kunnen onderscheiden en afbakenen van andere verschijnselen. De verklaring zal dus moeten uitgaan van een aantal eigenschappen of kenmerken van het te verklaren verschijnsel, die voldoende specifiek en valide zijn om het te kunnen typeren.
Probleem is met bewustzijn dat, zoals we zagen, het niet rechtstreeks empirisch waarneembaar is. Daardoor is het lastig te traceren en wordt het door sommigen zelfs beschouwd als fictie of illusie.
Juist omdat bewustzijn voor velen de status van een vaag of fictief verschijnsel heeft, is het belangrijk om duidelijk te maken welke eigenschappen er wel of niet bij horen.

(b) Categorieën van kenmerken


Hoe we ook over het verschijnsel bewustzijn denken, en hoe we het ook willen duiden, verklaren of desnoods ontkennen - bepalend is welke eigenschappen van bewustzijn we in ons oordeel erover meewegen.

Daarbij is het belangrijk om een logisch onderscheid te maken in drie soorten van kenmerken: disjuncte, inherente en unieke kenmerken.

(1)

Disjuncte kenmerken (

D

kenmerken), of facultatieve eigenschappen.


Dit zijn kenmerken die soms wel en soms niet optreden met het verschijnsel. Ze kunnen dus niet dienen om dat verschijnsel eenduidig te herkennen.
Bijvoorbeeld, 'blonde haren' is een disjunct kenmerk van mensen.
We kunnen noteren:

B*D

: Disjuncte component van bewustzijn: een eigenschap die kan samengaan met bewustzijn - maar misschien ook niet.

(2)

Inherente kenmerken (

H

kenmerken), minimale of noodzakelijke componenten.


Deze kenmerken treden altijd op met het verschijnsel - maar mogelijk ook met iets anders. Dus als een ding aanwezig is, dan weten we dat tenminste àl zijn inherente kenmerken aanwezig zijn.
Inherente kenmerken zijn dus noodzakelijke voorwaarden (of ingrediënten, componenten) voor een ding. De inherente kenmerken van bewustzijn zullen dus altijd aanwezig zijn en een actieve rol spelen in relatie tot bewustzijn.
Inherente kenmerken hoeven echter niet uniek aan een bepaald verschijnsel verbonden te zijn.
Bijvoorbeeld, 'een snavel hebben' is onder diersoorten een inherent kenmerk van vogels - maar ook van vogelbekdieren. En 'een skelet hebben' is een inherent kenmerk van gewervelde dieren.
De aanwezigheid van een enkel inherent kenmerk van een ding zegt dan ook niets over het feit dat het ding zelf wel of niet aanwezig is, of kan zijn.
We noteren:

B*H

: Inherente component van bewustzijn: een eigenschap die altijd samengaat met bewustzijn - maar mogelijk soms ook met iets anders.

(3)

Unieke kenmerken (

U

kenmerken), of voldoende indicaties.


Dit zijn kenmerken die uitsluitend met het betreffende verschijnsel optreden. Ze wijzen altijd op de aanwezigheid van het ding zelf - en nooit op iets anders. Dus wanneer ook maar één uniek kenmerk van iets aanwezig is, weten we dat het hele verschijnsel er eveneens is - inclusief op zijn minst al zijn inherente eigenschappen.
Bijvoorbeeld, 'twee paar vleugels hebben' is in het dierenrijk een uniek kenmerk van insecten (hoewel niet van spinnen, vogels of varkens).
Unieke kenmerken zijn dus voldoende indicatoren voor de aanwezigheid van een ding.
Een uniek kenmerk van een ding hoeft echter niet altijd op te treden met dat ding zelf, het kan bijvoorbeeld afhankelijk zijn van inherente eigenschappen, disjuncte kenmerken of externe factoren buiten het ding. Dus wanneer geen uniek kenmerk van een ding blijkt, wil dat nog niet zeggen dat het hele ding ook zal ontbreken.
Als een verschijnsel helemaal geen uniek kenmerk blijkt te (kunnen) hebben, dan behoort het kennelijk niet tot een afzonderlijke categorie in de werkelijkheid.
De unieke kenmerken van bewustzijn zijn nooit aanwezig zònder dat bewustzijn aanwezig is. Ze kunnen dus niet eveneens, in meer of mindere mate, gelden voor sommige onbewuste, voorbewuste of buitenbewuste verschijnselen.
Notatie:

B*U

: Uniek kenmerk van bewustzijn: een eigenschap die altijd op de aanwezigheid van bewustzijn wijst - en nooit op iets anders.

De laatste twee soorten van kenmerken - inherente en unieke - zijn nodig om een verschijnsel als bewustzijn af te bakenen als afzonderlijke categorie in de realiteit.
(Veel problemen in de bewustzijnsfilosofie lijken voort te komen uit verwarring van de verschillende kenmerk-categorieën).

(c) Kenmerken van bewustzijn


We kunnen vervolgens nagaan wat precies van bewustzijn verklaard zou moeten worden: welke kenmerken, eigenschappen of aspecten. Om dit helder te maken zullen we eerst een inventarisatie maken van aspecten en verschijnselen die op het eerste gezicht in aanmerking komen om als kenmerken van bewustzijn te kunnen gelden.
Deze 'kandidaat-kenmerken' van bewustzijn (

B

kenmerken) kunnen eerst worden ingedeeld in een aantal hoofdcategorieën:
(1) Kenmerken van fysische aard, in het bijzonder die kennelijk van neuronale (

N

) aard of herkomst zijn; genoteerd als

B*N

kenmerken.
(2) Kenmerken van informatie (

I

), die al dan niet in combinatie met de fysische kenmerken kunnen voorkomen:

B*I

kenmerken.
(3) Kenmerken die naar het schijnt speciaal en uitsluitend voor bewustzijn gelden, en die we dus voorlopig als unieke (

U

) kenmerken van bewustzijn kunnen beschouwen:

B*U

kenmerken.

De eerste twee categorieën betreffen kenmerken die in principe ook afzonderlijk en onafhankelijk van bewustzijn kunnen voorkomen: ze zijn niet-uniek voor bewustzijn, in tegenstelling tot de derde categorie.
In èlk van deze drie categorieën kunnen kenmerken voorkomen die bovendien gebonden zijn van bewustzijn, oftewel inherent (

H

) zijn aan bewustzijn.

Met de kenmerken uit deze drie categorieën kunnen we allerlei kanten van het bewustzijn belichten, en kunnen we proberen een redelijk eenduidig beeld te vormen van wat het bewustzijn zoal behelst. Dat laatste biedt een eerste basis om het te kunnen begrijpen en te kunnen verklaren.

We zullen hieronder in het kort een aantal aspecten en verschijnselen beschrijven die in aanmerking komen om als kandidaten voor kenmerken van bewustzijn te kunnen gelden.
Eerst volgt een overzicht van hypothetische kenmerken van bewustzijn (B-kenmerken), met een globale indeling in twee soorten:
(I) Kenmerken die neuronaal gefundeerd zijn:

B*N

kenmerken, in 8 aspecten;
(II) Kenmerken die informatie-gerelateerd zijn:

B*I

kenmerken, in 12 aspecten.

Hierbij wordt ook aangegeven waar bepaalde kenmerken als inherent voor bewustzijn kunnen worden beschouwd (

B*H*N

dan wel

B*H*I

).

Daarna volgt categorie (III), met een overzicht van een aantal veronderstelde unieke kenmerken van het bewustzijn:

B*U

kenmerken, in ca. 20 aspecten (bijvoorbeeld qualia). Deze zijn op het eerste gezicht níet rechtstreeks tot neuronaal of tot informatie-domein te rekenen.
Wanneer

B

kenmerken afhankelijk zijn van neuronale (

N

) kenmerken of informatie (

I

) kenmerken, zijn ze - uiteraard - niet meer als uniek (

U

) voor bewustzijn te beschouwen. De combinaties

B*U*N

en

B*U*I

zijn dus op grond van de voorgaande definities een logische onmogelijkheid.

Vervolgens zijn er twee mogelijkheden voor de verklaring van bewustzijn:
• hetzij de

B*U

kenmerken zijn enkel pseudo-uniek;
• hetzij bewustzijn is niet reduceerbaar.

Unieke kenmerken vormen dus bij uitstek een te nemen barrière voor het slagen van een reductie. Enkele hiervan zijn waarschijnlijk tegelijk inherent aan bewustzijn (dus

B*U*H

kenmerken).

Zie vervolg