Alento

Blog



De Ontwarring



Commentaar op actuele onderwerpen.




Recidive van Tbs'ers:

 

waar ligt de sleutel?


CvdV
1.4: Vrijdag 11 april 2008 16:03.



Samenvatting


De gewone gevangenschap of detentie heeft in Nederland talrijke functies en beoogde doelen, maar positieve leereffecten op criminele tendenties van delinquenten blijken niet de meest succesvolle. Soms kan ernstig delictgedrag samengaan met geestesziekte van de daders, wat heeft geleid tot het idee om zulke daders na hun detentie psychiatrische zorg, klinisch toezicht en therapeutische behandeling te bieden in speciale bewaakte klinieken voor terbeschikkinggestelden (tbs).
In dit artikel worden een aantal steekproefonderzoeken van het Ministerie van Justitie onder de loep genomen om de effecten van tbs behandelingen na te gaan. De terugval of recidive van crimineel gedrag wordt vergeleken tussen 'reguliere' ex-gedetineerden en ex-tbs'ers. Ook wordt gekeken naar diverse absolute en relatieve maten van de recidive van ex-tbs'ers. Hieruit blijkt dat gunstige effecten van tbs behandelingen over korte en langere periodes heel lastig te traceren zijn, of vaak van zeer bescheiden reikwijdte blijven.
Vervolgens worden de methodologische problemen besproken die afbreuk kunnen doen aan de betrouwbaarheid van zulke onderzoeksresultaten met betrekking tot behandeleffecten en recidive. Ook wordt gekeken naar de vele factoren die van invloed zijn op het verloop en de effectiviteit van tbs behandelingen. Deze analyse mondt uit in enkele suggesties voor mogelijke verbeteringen in de tbs-praktijk, allereerst op het punt van diagnostiek, en dan met name de eindprognose die bepalend hoort te zijn voor advies en beslissing over vrijlating van tbs-ers na hun behandeltraject.


1. Inleiding



Er zijn bepaalde onderwerpen op het grensgebied van het recht en gezondheid, zoals tbs en jeugdzorg, die met enige regelmaat zorgen voor drama's in mensenlevens en ophef in de media. Het zijn zaken van leven en dood die vaak onschuldige, weerloze of kwetsbare groepen treffen zoals kinderen, vrouwen of ouderen. De meeste beroering wekken geweld en zeden-delicten, zoals mishandeling, moord, seksueel misbruik en verkrachting, met, klaarblijkelijk, een zinloos, uitzinnig of tenminste grillig karakter.

Is dit soort gedrag kwaadaardig of ziek? Is het inherent aan de persoon van de daders, of een min of meer tijdelijke ontsporing? En de hamvraag: is zulk gedrag veranderbaar, bij te sturen, ten goede te beïnvloeden? Heeft anders gezegd de psychologie hier iets te bieden, in de vorm van gedragstraining, psychotherapie, 'herprogrammering' en dergelijke? Zo ja hoe, en in welke mate?

Vooral dat laatste lijkt een zeer interessante en vooral relevante vraag, die essentiële rechten en aanzienlijke belangen raakt - van slachtoffers, maar ook van daders. Tegelijk betreft deze vraag ook een uiterst complexe problematiek op een gebied waar recht en psychologie in elkaar overvloeien. Daarbij komen allerlei fundamentele zaken aan de orde, zoals waarheidsvinding en oordeelsvorming, empathie en rechtsgevoel, rechten en belangen van slachtoffer en van dader, oorzaak en gevolg, actie en reactie en interactie van mensen, verklaren en voorspellen van gedrag, beïnvloeding en zelfsturing, psychopathologie en toerekeningsvatbaarheid, mechanisch gedrag en 'vrijwillig' gedrag, en zo verder.

Hieronder zal ik een aantal zaken op het vlak van criminele recidive van ex-terbeschikkinggestelden - kortweg tbs-recidive - op een rijtje zetten, op basis van recente onderzoeksresultaten. Daarbij wil ik een aanvullende, zo te noemen 'logisch-psychologische' analyse geven die zich toespitst op twee cruciale onderdelen in het tbs-traject:
(·) van diagnostiek - met name recidiveprognose;
(·) en van behandeling - in het bijzonder gedragsbeïnvloeding, voor terbeschikkinggestelden (of tbs'ers).

Uiteraard is mijn invalshoek hierbij die van Resultaatgerichte Psychologie: grenzen van haalbaarheid en eventuele ruimte tot optimalisering staan hierin centraal. De gronden van gegevens en conclusies worden getoetst op logische kracht - volgens methode Praktische Logica. Om inzicht te krijgen in oorzaken van problemen, werkzaamheid van mechanismen en effecten van oplossingen wordt gebruik gemaakt van de methode voor Causale Analyse. Verder is er het vraagstuk van eigen verantwoordelijkheid, afhankelijk van zelfbeschikking en speelruimte van bewuste keuzevrijheid, dat verhelderd wordt in mijn Theorie van het Subjectief Bewustzijn .

2. Tbs alarm



Het is bijna met de regelmaat van de klok dat we worden opgeschrikt door alarmerende berichten over onverhoedse ontsnappingen van terbeschikkinggestelden tijdens hun proefverlof - of erger, nieuwe gruweldaden van ex-tbs'ers die al lang en breed als 'genezen' werden beschouwd of althans op de goede weg .. Meestal gaan deze berichten gepaard met de nodige nieuws-items, beschouwingen en discussies in de media, terwijl buurtbewoners en columnisten uiting geven aan verontrusting of berusting.

Laten we even aan de verschillende incidenten die recent in het nieuws kwamen voorbij gaan, en ons concentreren op mogelijke patronen en structuurkenmerken in de gestaag voortgaande opeenvolging van deze drama's en tragedies.

3. De reguliere recidive



Ontsnappingen van 'gewone' gedetineerden, of delicten op het vlak van zeden of geweld van andere delinquenten dan (ex-)tbs'ers, halen ook regelmatig het nieuws en leiden eveneens vaak tot opschudding, zeker wanneer de misdrijven spectaculair of schokkend zijn. Maar in zulke gevallen is de commotie meestal van een ander karakter.
Bij het 'algemene' type misdaad is het idee min of meer dat er altijd wel weer figuren zijn die tot misdaad geneigd zijn, dus schokkende misdaden zijn af en toe te verwachten, dat is helaas de realiteit. Belangrijk is dat je vervolgens de daders te pakken moet zien te krijgen en dan bezien wat je ermee doet.

De oplossing voor de aanpak van daders is vanouds: straffen (penitentie), en bij ernstige misdrijven opsluiten (detentie).
De beoogde doeleinden van gevangenisstraf voor criminelen zijn vele:
(·) Een vorm van rechtsherstel, door vergelding of wreking, mede ter genoegdoening van slachtoffers
(welke genoegdoening, via straf voor de dader, uiteraard geen directe compensatie biedt aan de gedupeerden voor ondervonden schade, dus in die zin min of meer symbolisch blijft: niet al te sterk);
(·) een periode van isolatie van de dader ter bescherming van de samenleving
(welke beoogde bescherming uiteraard tijdelijk is - tenzij de dader verandert, of voortijdig overlijdt: niet al te robuust);
(·) het stellen van de wet voor de burgerij ter afschrikking van eventuele daders in spé
(welke mogelijke afschrikking uiteraard alleen werkt indien 'de burgerij' tot in alle geledingen continu sterk besef heeft van de netto nadelen van gevangenisstraf ten opzichte van de misdrijven: niet heel erg aannemelijk);
(·) en misschien ook nog een gunstig leereffect voor de gewenste verbetering van leven en gedrag van de dader
(welke veronderstelling wordt geloochenstraft door de feiten over recidive).

Vooral het laatste, het ontlokken van een wenselijk leereffect, is een interessante doelstelling: deze biedt tenminste perspectief op verbetering en preventie op langere termijn. Als dat lukt dan versterkt dat bovendien ons vertrouwen in de verbetermogelijkheden van misdadigers, en het herstelt zelfs ons geloof in een kern van goedheid in ieder mens. Maar ze blijkt zoals bekend ook lastig om te behalen. Dit komt ook naar voren in grootschalig onderzoek naar recidive van ex-gedetineerden.

Het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) volgde over een periode van 25 jaar ruim 5.100 personen die in 1977 voor de rechter kwamen. Een niet geringe steekproef, die echter nog maar 4 % omvat van deze totale populatie van ca. 130.000 als dader aangemerkte veroordeelden.
{Zie: Blokland, Arjan en Nieuwbeerta, Paul, 2004:
'Recidive en het beëindigen van de criminele carrière over een periode van 25 jaar'.
In: Tijdschrift voor Criminologie (2004) 46 (1), pp.18-36. Gepubliceerd 9 maart 2004.
Zie voor een samenvatting: 'Lange- termijnrecidive in een veroordeeldencohort Lichting '77 op herhaling?'
In: Tijdschrift over samenleving en criminaliteitspreventie (feb. 2004), 18e jrg., nr. 1, pp. 21-23. ('11544-Sec 1-2004') }

Van de veroordeelden die vanaf 1977 in vrijheid werden gesteld is binnen 5 jaar maar liefst 50 % opnieuw voor een misdrijf veroordeeld. Na 10 jaar bedraagt deze zgn. prevalentie van recidive 58 % van de personen in steekproef. In 2002, na 25 jaar, is dit opgelopen tot 65 %, een tweederde deel. (Zie verderop in tabel 1).
Het eventuele gunstige 'leereffect' van de detentie is dus op een enigszins langere termijn - na 5 jaar - minder dan fifty-fifty, oftewel minder dan neutraal, en in kansen uitgedrukt, slechter dan random .. Dat zal niet veel mensen verbazen, het is algemeen bekend dat mensen zelden beter worden van het verblijf in het gevang tussen mede-criminelen.

4. Op zoek naar oorzaken



Het onderzoek leverde nog enkele andere interessante uitkomsten. De kans op recidive blijkt sterk te worden verhoogd door de volgende factoren:
(·)

Het aantal voorafgaande veroordelingen.


Hoe vaker men eerder veroordeeld is, des te groter de kans op recidive - en hoe eerder deze plaatsvindt.
(·)

Jonge leeftijd.


Hoe lager de leeftijd bij nieuw justitiecontact, des te groter de kans op recidive.

Dat de kans op recidive groter is als men al eerder met justitie in aanraking is gekomen, blijkt uit talrijke nationale en internationale studies.
{Voorbeelden van grootschalige recidivestudies in binnen- en buitenland zijn: Van der Werff (1983), Block en Van der Werff (1991), Lloyd, Mair en Hough (1994) en Wartna, Tollenaar en Blom (2005). Piquero, Farrington en Blumstein (2003) geven een overzicht van internationaal onderzoek naar het verloop van criminele carrières.}

Je zou hieruit kunnen concluderen dat aanraking met justitie juist bevorderlijk is voor recidive van criminaliteit! Met andere woorden, alle aanleiding voor een intrigerende hypothese:

De strafrechtelijke maatregelen die bedoeld zijn om criminaliteit te bestrijden, 'veroorzaken' zelf een aanzienlijk deel van die criminaliteit ..

Met dit soort uitkomsten is het verleidelijk een oorzaak-gevolg verband aan te nemen maar dat is al snel jumping-to-conclusions. Het gebied van causaal redeneren is subtiel en complex, zoals uitgewerkt in mijn model voor causale analyse.
{Zie:
(·) Methode voor Causale Analyse - Waarom?
Korte omschrijving, belang en benadering van de methode.
(·) Methode voor Causale Analyse - Introductie.
Richtlijnen bij oorzaak-gevolg oordelen, verklaren, voorspellen. }

Er zijn nogal wat kanttekeningen te plaatsen bij de mogelijkheid om dit soort statistische verbanden te 'vertalen' in causale relaties.
{Zie:
(·) Causale analyse en statistiek.
Over de betekenis van correlatie, regressie en significantie. }

5. Kanttekeningen bij analyse criminele recidive



Voor de onderzoeksresultaten over criminele recidive van ex-gedetineerden kunnen bijvoorbeeld de volgende kanttekeningen worden aangevoerd.

(1)

Uitzonderingen.


Allereerst zijn de correlaties in de eerdergenoemde onderzoeken niet compleet, dat wil zeggen, de proportie verklaarde variantie is bij lange na geen 100 %. In sociaal-wetenschappelijk onderzoek is dit niet ongebruikelijk, maar er blijft wel een aanzienlijke proportie onverklaarde variantie van de effect-variabele - in dit geval de 'criminele recidive'. Dit betekent dat er uitzonderingen zijn op het symmetrische patroon van de getallenreeksen, en wellicht ook van de bijbehorende eigenschappen van de steekproefeenheden. Bijvoorbeeld:
(·) Er kunnen jong-veroordeelden zijn die vrij snel definitief stoppen met hun criminele activiteiten.
(·) Ook kunnen er 'laatbloeiers' zijn in de criminele branches, die juist onverbeterlijk blijven.
Daarnaast kunnen er andere, minder duidelijke factoren zijn (latente variabelen) die veel sterker bepalend zijn voor de recidive.

(2)

'Valse' bevestigingen.


Ook in het gedeelte verklaarde variantie kan er van alles aan de hand zijn, dat niet direct een uiting is van het veronderstelde causale verband.
Bijvoorbeeld:
(·) Misschien zijn de personen die tegelijk 'vroeg-pleger' en 'veel-recidivist' zijn, steeds de domste in de steekproeven, die zich het gemakkelijkst laten inrekenen - waardoor de recidivecijfers voor deze groep hoger uitvallen. Er kunnen ook 'laat-plegers' zijn die eveneens vaak recidiveren maar, leep en gewiekst als zij zijn, zich na recidive moeilijk laten pakken - waardoor hun recidivecijfers laag blijven.
(·) Het kan ook zijn dat politie en justitie in opsporing en berechting selectiever op de groep 'jong' en 'veelpleger' gericht zijn, terwijl ze de groep 'oudere debutanten' minder aandacht geven.
(·) Daarnaast kunnen er - in theorie - jeugdige non-recidivisten zijn die meerdere malen ten onrechte worden beschuldigd en veroordeeld.

Hoe het ook zij, een recidive van 65% zal voor velen hoger uitvallen dan gedacht. Toch hoeft het niet heel erg te schokken. Bij 'reguliere' gedetineerden zal de penitentie gewoon na bepaalde termijn eindigen. De veroordeelden zullen, wanneer zij binnen de muren geen extreem wangedrag hebben vertoond, simpelweg vrijkomen, in Nederland is dat so wie so vrijwel altijd vervroegd. Er is nauwelijks enige pretentie van gedragsverandering, en daarom ook geen bijster hoge verwachting daaromtrent.

6. Recidive bij ex-tbs'ers: een evaluatie



6.1. Doelen en verwachtingen van tbs


De situatie ligt bij terbeschikkingestelden, (oftewel tbs'ers) heel anders. Daar hebben we bijvoorbaat ten aanzien van de betrokkenen een heel andere verwachting, zelfs wat meer vertrouwen in een goede afloop. Immers, de hele opzet van tbs is om, via een speciaal, tijdrovend en zeer kostenintensief traject, indien mogelijk toch uiteindelijk een behoorlijke verbetering in gedrag te bereiken.
De functie van de tbs-maatregel blijkt tweeërlei (cursivering CvdV):
(1)

Voortgezette isolatie.


".. het beschermen van de samenleving tegen plegers van ernstige delicten bij wie sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens". ..
(2)

Persoonlijke verandering.


"Tijdens een gedwongen opname van de terbeschikkinggestelde in een van de daartoe aangewezen inrichtingen probeert men door behandeling het recidiverisico te verkleinen".

Bij het eerste doel is de gedachte dat bij sommige delinquenten een zodanige structurele tendentie tot crimineel gedrag te bespeuren is, dat de kans op toekomstige delicten te hoog is om ze al te snel in vrijheid te stellen. Grondslag voor deze verwachting ligt dus in diagnostiek, met name prognose van toekomstig functioneren (diagnostisch criterium). Deze 'startprognose' bepaalt de selectie van veroordeelden voor de tbs.

De vraag is uiteraard of de diagnostiek voldoende gefundeerd is. Dit is lastig te controleren. Een sombere prognose kan lange tijd succesvol lijken: naarmate we mensen langer vasthouden zullen ze inderdaad langere tijd weinig kwaad kunnen doen. Een optimistische prognose is echter gevoeliger voor falen, dus beter te toetsen.
Een ander punt is de aanname van voorspelbaarheid van recidivegedrag van ex-tbs'ers. We zullen verderop zien dat nog niet veel gronden voorhanden zijn om deze aanname te staven.

Aan de tweede doelstelling ligt een verwachting over veranderbaarheid van gedrag ten grondslag, in combinatie met verwachte effectiviteit van therapiemethoden bij de betreffende doelgroep (therapie-effectvoorspellling). Hierbij zijn minstens twee vragen belangrijk: (a) wordt de gewenste gedragsverandering inderdaad in beduidende mate bereikt, en (b) wegen eventueel gerealiseerde verbeteringen op tegen de kosten van gemaakte investeringen in recidivepreventie?

6.2. Beloften en resultaten van tbs



In het geval van gewezen terbeschikkingestelden, oftewel ex-tbs'ers, is er in ieder geval een duidelijke verwachting van gedragsverbetering, en onze hoop is dan ook navenant hoger gestemd. Dat zijn dan juist mensen waarvan je zou denken dat ze niet zo gauw meer de fout in zouden gaan. Bij het verlaten van de instelling krijgen zij toch min of meer 'brevet van goed gedrag'.

Toch blijkt het na verloop van jaren bij een groot deel van de ex-tbs'ers weer mis te gaan, bij een aanzienlijk deel zelfs grondig mis. Dat blijkt uit studies van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie, waaronder ook de tbs klinieken resorteren. De onderzoekers van het WODC hebben gegevens geanalyseerd van de strafrechtelijke recidive onder ex-terbeschikkinggestelden. In het kader van de 'Recidivemonitor' wordt de recidive van ex-tbs'ers die sinds 1974 zijn vrijgelaten, longitudinaal gevolgd. Het betreft tot dusver personen van wie de tbs-maatregel in de periode 1974-1998 respectievelijk 1999-2003 werd beëindigd: 1849 + 356 = 2205 personen. Deze proefpersonen werden verdeeld over 6 groepen (cohorten) die elk een uitstroomperiode van 5 jaar bestrijken.
Een aantal uitkomsten van deze onderzoeken zijn op de website van het WODC te vinden, het WODC Kennisnet, m.n. Gepubliceerde recidivestudies.
{Zie:

Onderzoeksrapporten recidive TBS:



Wartna, B.S.J., Harbachi, S. el, Knaap, L.M. van der (2005):
'Buiten behandeling; een cijfermatig overzicht van de strafrechtelijke recidive van ex-terbeschikkinggestelden'.
Ministerie van Justitie, Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC), Recidivemonitor; projectnr. 01.092A3.
Den Haag, Boom, 2005.
Betreft beëindiging Tbs-maatregel in de periode 1974-1999 (5 cohorten van 5 jaar).
'Buiten behandeling' - Volledige tekst.

Wartna, B.S.J., Harbachi, S. el, Essers, A.A.M. (2006):
'Strafrechtelijke recidive ex-terbeschikkinggestelden; welk percentage wordt na beëindiging van de maatregel opnieuw vervolgd voor een ernstig delict?'
Ministerie van Justitie, Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC), Recidivemonitor; projectnr. 1307.
Den Haag, WODC, 21-9-2006.
Betreft beëindiging Tbs-maatregel in de periode 1974-2003 (6 cohorten van 5 jaar).
Verslag: Fact sheet FS06-8 (nr. 2006-8) - Volledige tekst..
Tabellenboek: Fact sheet FS06-8a (nr. 2006-8a) - Volledige tekst.
}

6.3. Trends in de tbs-recidive



De uitkomsten van de WODC onderzoeken bieden interessante en vaak onverwachte inzichten die des te meer de vraag opwerpen naar verklaringen - en uiteraard oplossingen. Eerst enkele hoofdlijnen.
{N.b. De onderzoeksgegevens van het WODC over de tbs-recidive zijn grotendeels ingedeeld naar de 5 repectievelijk 6 subgroepen (cohorten). De data van 2006 wijken iets af van die van 2005. In dit artikel is zoveel mogelijk uitgegaan van de gegevens van 2006. Om deze cijfers vergelijkbaar te maken met de recidivegegevens van ex-gedetineerden heb ik hiervan de gebalanceerde gemiddelden genomen, gerekend over het gemiddeld aantal jaren na vrijlating per cohort. }

(1)

Steeds minder recidive na vrijlating.


Als eerste wordt dan duidelijk dat de recidive van ex-tbs'ers net als die van de ex-gedetineerden een trend laten zien van afnemende gemiddelde cumulatieve toename van het aandeel recidiverende personen (de prevalentie). Tegelijk blijkt het verschil met de ex-gedetineerden niet onverdeeld gunstig voor de ex-tbs'ers uit te pakken.

Van de ex-tbs'ers die vanaf 1974 konden terugkeren in de maatschappij is binnen 5 jaar toch weer 51,8 % gerecidiveerd (iets meer dan de helft). Na 10 jaar bedraagt het aantal recidivisten al 63,5 % van de personen in de steekproef (bijna tweederde). In 1998, na 25 jaar, komen we voor het 'oudste' cohort (497 personen) op niet minder dan 77,3 %. Dit komt in 2003, na 30 jaar, op 78,1 % (ruim driekwart).
Deze groep ex-tbs'ers scoort over het algemeen dus minder gunstig dan de ex-gedetineerden. De mate van 'onderprestatie' ten opzichte van de ex-gedetineerden bedraagt respectievelijk 1,8 %, 5,5 % en 12,3 %.

Tabel 1.   Recidive na vrijlating: Ex-gedetineerden versus ex-tbs'ers.
Algemene recidive; Prevalentie: Aantal personen dat heeft gerecidiveerd.
Cohort Bron Variabele Jaar van vrijlating Steekproef N Jaren vrij
5 10 25
1-2  

Populatie steekproef:

  7369  
1 NSCR, 2004 Ex-gedetineerden 1977 5164 2582 =50% 2995 =58% 3357 =65%
2 WODC, 2005 Ex-tbs'ers 1974-2003 2205 1142 =51.8% 1399 =63.47% 1705 =77.33%
1-2  

Interne validiteit:

1-2   'Tbs-winst' I     - 1.8% -5.47% -12.33%
1-2   Retrospectief:
Niet-recidive t2
TBS-achtergrond t1
    50% 58% 65%
1-2   Prospectief:
TBS-achtergrond t1
minder recidive t2
    48% 36% 23%
1-2   Steekproef Correlatie     0.017 0.051 0.122
1-2  

Externe validiteit:

1-2   Significantie     0.926 (nee) 0.999 (ja) 1.000 (ja)
1-2   Populatie Correlatie     -0.0023 0.032 0.103
1-2   Verklaarde populatie variantie     0.0005% 0.1% 1.05%
1-2  

Deductieve validiteit:

1-2   Voorspelbaarheid van individu in populatie, Better-than-random, gemiddeld.
    -0.075% 1.023% 3.27%


Deze cijfers liggen iets gunstiger voor de zgn. 'ernstige' recidive (delicten met strafdreiging van minstens 4 jaar): Na 5 jaar 41,8 %, na 10 jaar 53,4 % en na 25 jaar ('oudste' subgroep): 65,6 % (zeg tweederde).

Nog een stuk gunstiger - relatief gezien dan - liggen de cijfers voor de zgn. 'zeer ernstige' recidive (delicten met strafdreiging van minstens 8 jaar): Na 5 jaar 16 %, na 10 jaar 24,2 % en na 25 jaar ('oudste' subgroep): 31,6 % (nog geen derde).

(2)

Omvang van recidive bleef substantieel.


Interessant is de vraag wat deze 'koele' cijfers zeggen over de maatschappelijke betekenis van de tbs-recidive. Te denken valt tenminste aan de directe schade voor de slachtoffers, uiteraard, maar ook de schokeffecten voor omstanders en nabestaanden, en voor professionals van hulpdiensten en politiediensten. Al met al zijn dat aardig wat mensen die part noch deel hebben in de oorzaken van de delicten maar er niettemin fors ongemak van kunnen ondervinden. Verder zijn er natuurlijk indirect betrokkenen zoals omwonenden en overige burgers die zich verontrust of onveilig gaan voelen.

Iets van deze schade wordt onthuld door de 'omvang' oftewel absolute aantallen van de recidivegevallen. Nemen we de periode van 5 jaar na vrijlating, dan hebben de ex-tbs'ers die vanaf 1974 vrijkwamen, tot aan 2003 binnen de eerste 5 jaar samen gezorgd voor 11064 recidivezaken, waarvan 7629 ernstige delicten en 962 zeer ernstige delicten. Het is duidelijk dat een fractie hiervan tot ophef in de media leidt.
Om deze cijfers met een beeld aanschouwelijk te maken: ex-tbs'ers lijken binnen 5 jaar na hun heilzaam bedoelde 'behandeling' als het ware samen de bevolking van een klein dorp op te schepen met grootschalige materiële en personele schade.

(3)

Afnemende frequentie per persoon.


Een hoopgevend aspect van de recidivecijfers is wel dat de ex-tbs'ers na hun vrijlating gaandeweg steeds minder vaak voor recidive ingerekend worden: de gemiddelde frequentie van geconstateerde recidive blijkt per persoon per jaar te dalen.
Voor de algemene recidive bedraagt de cumulatieve recidive-frequentie in de eerste 5 jaar gemiddeld 5,0, en in de eerste 10 jaar gemiddeld 8,1 zaken per persoon per jaar. Voor de ernstige recidive zijn dat respectievelijk 3,5 en 5,7, en voor de zeer ernstige 0,4 en 0,7 zaken per persoon per jaar.
Wellicht is er dus in het algemeen een 'spontane slijtage' van de recidivegeneigdheid van de ex-tbs'ers, met het klimmen der jaren.

(4)

Afnemende recidive van latere cohorten.


Er zijn echter nog meer gunstige trends te ontwaren. Het WODC besteedt in haar rapportages veel aandacht aan de - globale - trend van afnemende gemiddelde cumulatieve recidive in de achtereenvolgende subgroepen (cohorten). Anders gezegd, de later vrijgekomen ex-tbs'ers blijken - globaal genomen - minder te recidiveren dan hun voorgangers.

Als voorbeeld kunnen we kijken naar het patroon van recidive voor zgn. 'ernstige' recidive: 'het plegen van een misdrijf met een strafdreiging van vier jaar of meer'. Het verloop van de ernstige tbs-recidive binnen twee jaar na ontslag over de periode 1974-2003 wordt door het WODC in haar fact sheet van 2006 aangegeven (blz.6, fig.4). We zien de volgende beweging:
{Zie WODC 2006 (FS06-8), blz.6, fig.4. }
(·) Eerst zien we vanaf

1974

een lichte stijging van de ernstige recidive van 32,5 % (1974-1978) tot 35,9 % (1979-1983).
(·) Dan is er vanaf

1983

een gestage daling, naar 33,8 % (1984-1988), 26,6 % (1989-1993) tot zelfs 11,7 % (1994-1998).
(·) Vervolgens zien we na

1998

wel weer een stijging tot 19 % (1999-2003).
WODC-TBS-Fact200608-Fig4.JPG
Verloop van ernstige tbs-recidive binnen twee jaar na ontslag, over de periode 1974-2003.
Bron: WODC 2006, fact-sheet FS06-8, blz.6, fig. 4.

(5)

Gunstiger beeld kan deels selectief zijn.


Verder maken de uitkomsten van de WODC onderzoeken aannemelijk dat het algemene recidivebeeld van de ex-tbs'ers in sommige opzichten wat gunstiger is dan dat van de 'gewone' ex-gedetineerden. Hiervoor biedt het WODC in haar rapport van 2005 een selectie van gegevens over de periode van 5 jaar na vrijlating.
{Zie WODC 2005, par. 3.2.1., tabellen 4, 5 en 6, pp. 33-35. }

De groep ex-tbs'ers vrijgelaten in 1994-1998 (5 jaar) kunnen we redelijk zinvol vergelijken met de ex-gedetineerden vrijgelaten in 1996-1999 (4 jaar).
In deze periode blijkt globaal genomen een gunstiger beeld van de ex-tbs'ers. Dit geldt zowel voor de algemene recidive (ongeacht ernst of type van recidive-delict), als voor de meer specifieke recidive (ingedeeld naar ernst of type).
We zien dat de frequentie van recidive bij deze ex-tbs'ers gunstig afsteekt vergeleken met de genoemde ex-gedetineerden: binnen 5 jaar na vrijlating zijn dat 3.70 tegenover 6.39 zaken van algemene recidive, waarvan 2.48 en 4.80 ernstige recidive en 0.36 en 0.54 zeer ernstige recidive: respectievelijk een relatieve 'verbetering' van 42 %, 48 % en 33 %.

Lastig punt voor een goede vergelijking is wel dat de groep ex-tbs'ers van 1994-1998 juist de laagste recidive vertoont van alle onderzochte cohorten. Nemen we echter de gemiddelden over alle 6 cohorten, dat zijn de recidivefrequenties van de tbs'ers na 5 jaar: 5,02 voor de algemene, 3,46 voor de ernstige en 0.44 voor de zeer ernstige recidive. De 'verbetering' ten opzichte van de ex-gedetineerden is dan ook wat minder: respectievelijk 21 %, 28 % en 18,5 %.

Het laatste laat nog steeds een gunstiger beeld zien ten opzichte van de ex-gedetineerden. Hoe kan dit, als de trend van prevalentie bij ex-tbs'ers over het algemeen slechter is - zie (1) - dan bij de ex-gedetineerden? De verklaring hiervoor ligt wellicht in de keuze van een specifieke subgroep van ex-gedetineerden, die misschien meer recidive vertoont dan het gemiddelde van die populatie over een periode van 25 jaar.

Tabel 2.   Recidive na vrijlating: Ex-gedetineerden versus ex-tbs'ers.
Frequentie: Gemiddeld aantal nieuwe justitiecontacten.
Binnen 5 jaar na vrijlating.
Cohort Bron Variabele Vrijlating Jaren vrij Algemene recidive Ernstige recidive Zeer ernstige recidive
1 WODC, 2005 Ex-gedetineerden 1996-1999 5 6.39 4.80 0.54
2 WODC, 2005 Ex-tbs'ers 1994-1998 5 3.70 2.48 0.36
1-2   'Tbs-winst' I     42% 48% 33%
3 WODC, 2005 Ex-tbs'ers 1974-2003 5 5.02 3.46 0.44
1-3   'Tbs-winst' II     21% 28% 18.5%

05mrt11.JPG
Gezien vanuit sommige subgroepen van ex-tbs'ers, scoren de laatsten duidelijk lager op criminele recidive dan sommige groepen van 'gewone' ex-gedetineerden en ex-bewoners van detentie-inrichtingen voor jeugdige daders.

(6)

Meer ernstige delicten bij recidive.


De ex-tbs'ers scoren bij recidive vergeleken met ex-gedetineerden wel fors zwaarder op ernstige delicten: ruim 65 % meer op agressiedelicten en bijna 300 % meer (4 x zoveel) op zedendelicten.
{Zie WODC 2005, par. 3.2.2., tabel 7, p. 36. }


7. Het belang van reductie van recidiverisico's



We zagen dat de ex-tbs'ers over het geheel genomen een vergelijkbare recidive vertonen als de ex-gedetineerden. Wel is het beeld in sommige opzichten gunstiger.

Het hier en daar gunstige beeld neemt uiteraard niets weg van de schade die in individuele gevallen wordt aangericht door recidive van ex-tbs'ers. In het voorgaande hebben we hiervan ook wat cijfers gegeven. De forse aantallen staan voor minstens zoveel tragedies in de levens van individuele burgers.

Beleidsmakers en politici kunnen uiteraard niet rekening houden met elk individueel geval. Van belang is dat gewerkt wordt aan verdere terugdringing van de algemene recidiverisico's van gewezen tbs'ers. Uiteindelijk is het aan de samenleving welke proporties nog redelijk en aanvaardbaar kunnen worden geacht, - in dit geval de verhoudingen tussen enerzijds kosten (investering in recividepreventie) en anderzijds baten (reductie van recidiverisico's). Doorslaggevend voor deze afweging is de informatie over die kosten en baten, met name de betrouwbaarheid van gegevens en analyses.

8. Voorspellers van 'tbs-recidive'



Het eerste wat we moeten weten voor het terugdringen van de recidive van ex-tbs's is welke voorwaarden of factoren die recidive bepalen. De aanname is dat de behandeling tijdens het tbs-verblijf 'iets doet', maar het effect daarvan is lastig te meten.
Het blijkt echter dat er een aantal goed meetbare kenmerken van persoon en situatie zijn die (a) een significante statistische relatie vertonen met de recidivecijfers, dan wel (b) een indirecte aanwijzing zijn voor de mogelijke werkzaamheid - of juist irrelevantie - van de tbs-conditie.

(1)

Persoonskenmerken.


We beginnen met de rol van de persoonskenmerken.

(1.1)

Aantal eerdere justitiecontacten.


Naarmate er meer eerdere (zware) justitiecontacten zijn, is er meer kans op ernstige recidive. Dit 'veelplegers'-gedrag blijkt bij de ex-tbs'ers net als bij de ex-gedetineerden de beste voorspeller van recidive.
(1.2)

Sekse.


Sekse is man: dan veel meer kans op recidive.
(Er zijn echter veel minder vrouwen in de tbs dan mannen, zodat deze vergelijking niet gebalanceerd is.)
(1.3)

(Jonge) leeftijd.


Leeftijd heeft een sterke, omgekeerd evenredige invloed op de recidivekans van ex-tbs'ers: net als bij de ex-gedetineerden.
(·) Leeftijd bij eerste veroordeling is jonger: dan meer kans op recidive.
(·) Leeftijd bij uitstroom is jonger: dan meer kans op recidive.
(1.4)

Geboorteland.


Geboorteland is Nederland: dan meer kans op recidive (hoewel het verschil de laatste jaren afneemt).
(1.5)

Type en ernst van uitgangsdelict.


Het type uitgangsdelict blijkt een opmerkelijke rol te spelen in de recidivekans.
(·) Plegers van vermogensdelicten (zonder gebruikmaking van geweld) staan bij uitstek bekend als 'veelplegers' en zorgen dan ook voor hoge recidivekans. Het aandeel van deze delinquenten in de tbs is in de loop der jaren afgenomen, met als gevolg dat het recidivepercentage over de hele groep ex-tbs'ers evenredig daalde.
(·) Hetzelfde geldt, zij het in mindere mate, voor overtredingen van opiumwet en verkeersmisdrijven . Degenen die voor deze delicten veroordeeld zijn laten een hogere recidive zien, al blijkt dit verschil, indien gecorrigeerd op overige variabelen, niet significant.
(·) Opmerkelijk is dat het plegen van ernstige delicten, met name geweld- of zedenmisdrijven juist tot minder kans op recidive leiden. Kregen deze delinquenten een langere en meer effectieve 'behandeling'?
Hoe het ook zij, het aantal geweldplegers in de tbs is in de loop der jaren sterk gestegen, en mede daardoor wellicht het relatieve aandeel van recidive met geweldsdelicten.

(2)

Verblijfskenmerken.


Daarnaast blijkt een aantal verblijfskenmerken samen te hangen met de kans op recidive.
(2.1) Ongeoorloofde afwezigheid tijdens tbs: dan meer kans op recidive.
(2.2) Periode van proefverlof: dan minder kans op recidive.

(3)

Factoren die geen verschil maken.


De volgende variabelen laten geen significante correlatie zien met het recidiveniveau.
(3.1) De duur van de opgelegde tbs-maatregel.
Theoretisch valt te verwachten dat een langere duur van het tbs-verblijf leidt tot meer exposure van de betrokkenen aan de heilzaam geachte werking van de gegeven begeleiding en behandeling, waarna de recidiverisico's evenredig zullen afnemen. Helaas, hiervan blijkt niets: variatie in tbs-duur blijkt geen enkel verschil te maken voor de recidivekans.
De duur van het tbs-verblijf blijkt dus niet relevant. Dit is uiteraard geen direct bewijs voor falen van de behandeling, maar evenmin een sterke aanwijzing voor haar effectiviteit.
(3.2) De wijze van beëindiging van de tbs-maatregel: contrair of juist conform het advies van de inrichting.
Opvallend genoeg blijkt het advies van de tbs-inrichting - wel of juist niet de betrokkene uit de tbs ontslaan - bij gelijke condities wat betreft de andere kenmerken geen enkel verband te hebben met de recidivecijfers.
Dit wijst er op dat de selectie voor uitstroom niet gebaseerd is op een (betrouwbare) inschatting van de recidivegeneigdheid van tbs-klanten. De vraag is dan ook of de oordeelsvorming door de deskundigen van de tbs-klinieken over recidiverisico's tot dusver inhoudelijk (a) onvoldoende wordt weerspiegeld in het advies, dan wel (b) gewoon niet relevant is - en dus overbodig - als voorspeller van de feitelijke recidivekansen.

9. Latente factoren, bronnen van bias.



We willen uiteraard weten in hoeverre het tbs-systeem inderdaad, zoals verhoopt, de neiging tot recidiveren van ex-veroordeelden vermindert.
Dit vraagt om een solide causale analyse van eventueel gunstige effecten van 'oorzaken' - specifieke tbs-situaties - op de recidivekans van ex-veroordeelden.

Het verschil in recidive tussen ex-tbs'ers en 'gewone' veroordeelden lijkt niet moeilijk te verklaren. De tbs biedt een bijzonder programma, extra 'behandeling', en daarmee naar verwachting een betere preventie van recidive. Maar er zijn enkele complicaties.

Het grootste beletsel voor een complete causale analyse van de tbs-recidive wordt gevormd door de afwezigheid van een 'echte' baseline of controle-conditie: een vergelijkingsgroep die arbitrair is samengesteld uit kandidaten voor instroom in het tbs-traject, waarvan de leden echter géén tbs-behandeling krijgen maar rechtstreeks vrij de maatschappij in worden gestuurd. Ethisch en maatschappelijk is dat natuurlijk geen haalbare optie.
De populatie van ex-gedetineerden is in ieder geval heel anders samengesteld dan die van de ex-tbs'ers en daarom niet geschikt als vergelijkingsgroep.

Zoals zo vaak is er ondanks alle beperkingen toch een benadering mogelijk van het causale analyse-probleem die belangrijke informatie oplevert over werkzame mechanismen: nl. door middel van scherpe logische analyse.

We zullen hieronder eerst een aantal factoren nalopen die waarschijnlijk mede invloed hebben gehad op het effect van de tbs. Deze factoren zijn bepalend voor de variatie in samenstelling van de groep ex-tbs'ers in de recidivecijfers, in de diverse fasen van het gehele traject: instroom van veroordeelden in de tbs, duur van de tbs-behandeling, uitstroom uit de tbs, en meting van recidive. Daarbij zullen we nagaan welke van deze factoren aangrijpingspunten kunnen bieden om de recidive van ex-tbs'ers (verder) terug te dringen.

(1)

Kenmerken bij instroom.


De eerste factor die de samenstelling van de tbs-populatie bepaalt is uiteraard de instroom van kandidaten voor het tbs-traject.
(1.1)

Belang van de startprognose.


De 'selectie aan de poort' van veroordeelden voor tbs-behandeling is uiteraard niet random maar vooral afhankelijk van de beoordeling van de recidivekansen. De 'instromers' van de tbs zijn bij uitstek de delinquenten die geselecteerd zijn op, naar wordt ingeschat, hogere kans op recidive. Deze - ongunstige - 'startprognose' gebeurt door middel van een methode van predictieve diagnostiek.
De veronderstelde, verhoogde kans kan men wijten aan een gebrek aan moraal, of een psychische stoornis of 'defect' (waarmee in principe elk ongewenst gedrag verklaard kan worden, hoewel een sluitend model van het causale mechanisme ontbreekt).
Hoe het ook zij, op grond van deze geschatte kans van recidive - de ongunstige startprognose - valt te verwachten dat tbs'ers na ontslag uit het gevang, in ieder geval zonder enige speciale maatregel (zoals tbs), veel vaker zullen recidiveren dan hun 'reguliere' collega's.
Deze selectie heeft uiteraard direct invloed op de veroordeelden die later als ex-tbs'ers recidiveren of niet.

(1.2)

Psychopathologie.


Als het goed is wordt bij de startdiagnostiek een inschatting gemaakt van psychische stoornissen van de tbs-kandidaten. Met name dient gekeken te worden naar de voorspellende waarde van stoornissen c.q. diagnostische waarden op de recidiverisico's. De voorspellende kracht van toegekende psychopathologie is echter betrekkelijk.

(a) De aanwezige mate van psychopathologie hoeft niet een vaststaand gegeven te zijn. Zelfs persoonlijkheidsheidsstoornissen, die in theorie een definitief karakter hebben, zijn uiteindelijk hypothetisch : het is meestal lastig om onomstotelijk vast te stellen (1) of ze bestaan, (2) of ze bij iemand concreet aanwezig zijn, en (3) of ze inderdaad vastliggen of aan verandering onderhevig zijn c.q. een bepaalde mate van 'spontaan herstel'. De laatste mogelijkheid kan ook niet worden uitgesloten, (tenzij bepaalde hersenafwijkingen aantoonbaar zijn).

(b) Eventuele psychopathologie kan in principe zowel tijdens het tbs-verblijf als daarna veranderen, zowel in positieve als in negatieve zin. Men stelt zich uiteraard voor dat de tbs-behandeling een substantieel curatief of correctief effect heeft, maar dit beoogde resultaat is geen absolute zekerheid (zie ook onder 'Variatie in behandeling').
Bovendien: na het vertrek uit de tbs kunnen allerlei andere factoren van invloed zijn op de verdere psychische ontwikkeling van de ex-tbs'er, in gunstige of ongunstige richting, en daardoor de recidivekans veranderen.

(c) Een complicerende nuance hierbij is, dat de gangbare theorie over recidive van daders uitgaat van een 'ziektemodel', waarbij crimineel of pervers gedrag niet alleen als afwijkend en kwalijk, maar ook als pathologisch wordt beschouwd. De daders worden in de tbs dan ook 'patiënten' genoemd, en het tbs-traject wordt sterk in medische en curatieve termen omschreven: 'hulp', 'zorg', 'behandeling', 'therapie' en 'genezing' zijn hier gangbare termen. Onbeantwoord is echter de vraag (1) of er inderdaad specifieke psychopathologie bestaat die crimineel gedrag veroorzaakt, (2) in welke mate crimineel gedrag dan door psychopathologie wordt veroorzaakt, en (3) of de behandeling van crimineel gedrag via vormen van psychotherapie altijd de meest aangewezen weg is om dat gedrag te veranderen.

(2)

Kenmerken van het verblijf in de tbs-klinieken.



(2.1)

De duur van de tbs-maatregel.


De relatie tussen tbs-duur en reductie van recidiverisico's is indirect en wordt gecompliceerd door talrijke andere invloeden.

(a) Invloeden op de duur van het tbs-verblijf.
Allereerst wordt de tbs-duur verkort of verlengd door een scala aan andere factoren dan sec het behandelprogramma:
(·) Vonnis en straftoemeting, psychologisch advies, startprognose, risicotaxatie en selectie bij instroom in de tbs.
(·) Observatie en diagnostiek tijdens het tbs-verblijf, met name eindprognose en inschatting van risico's voor eventuele uitstroom uit de tbs.
(·) Opname van 'zwaardere' tbs'ers in longstay afdelingen. Dit gebeurt steeds vaker zodat de uitstroom-groepen een steeds 'lichtere' samengestelling hebben (en dus lagere recidiverisico's).
(·) Juridische grenzen aan de verblijfsduur: men meent dat tbs'ers op juridische gronden niet in alle gevallen onbeperkt kunnen worden vastgehouden. Hierdoor neemt de kans toe dat de recidiverisico's stijgen.
(·) Soepelheid of juist striktheid van het vrijlatingsbeleid, met name tolerantie van recidiverisico's.
(·) Praktische grenzen aan de setting zoals (lager) budget, (lagere) bezettingscapaciteit, (hogere) bezettingsgraad, eventuele overbezetting, mogelijke druk van wachtlijsten waardoor de verblijfsduur kan worden verkort (en de recidiverisico's kunnen toenemen).

(b) Invloeden van de duur van het tbs-verblijf.
Er is echter ook een omgekeerde invloed van tbs-tijdsduur op andere factoren:
(·) Toename van verblijfsduur kan leiden tot (hogere) bezettingsgraad, eventuele overbezetting, hogere druk van wachtlijsten, en daardoor, ongeacht eindprognoses en risicotaxaties, tot versoepeling van het vrijlatingsbeleid, meer tolerantie voor recidiverisico's, en uiteindelijk verkorting van het tbs-verblijf.

Door al deze invloeden en effecten vormt de verblijfsduur geen rechtstreekse indicatie voor de hoeveelheid of kwaliteit van de genoten behandeling.

(2.2)

Variatie in behandeling.


De kerntaak van de tbs ligt in terugdringen van recidive door gedragsverandering via effectieve behandeling. Juist op het punt van die behandeling is echter een enorme variatie mogelijk: keuzes ten aanzien van indicatiestelling, methode, kwalificaties van behandelaars, intensititeit, duur van trajecten, duur en frequentie van sessies, inzet van directiviteit en discipline, enzovoorts.

In de genoemde recidive-onderzoeken van het WODC werden helaas geen parameters meegenomen met betrekking tot de behandeling, zodat hier weinig over valt te zeggen. We zullen echter zien dat er wel aanwijzingen zijn die indirect iets zeggen over de effectiviteit van de tbs-behandeling.

(3)

Kenmerken bij uitstroom.



(3.1)

Einddiagnostiek.


Verder is er de invloed van de einddiagnostiek op vrijlatingsbeleid respectievelijk uitstroom en recidivekansen.
Als dit het geval is dan impliceert het een betere 'eind-diagnostiek', met name één met meer voorspellend vermogen: ( prognose en predictie).

Belang van de eindprognose.


De 'uitstromers' van de tbs hebben in de regel een speciaal traject doorlopen: bepaalde vormen van observatie, begeleiding, behandeling en training. Uiteindelijk wordt een oordeel geveld - de 'eindprognose' - over de kans dat de betrokkene hierna nog in recidive zal vervallen. Ook dit gebeurt via een methode van predictieve diagnostiek.

Boven zagen we al dat de eindprognose - met name het advies van de tbs-kliniek - op diverse manieren invloed heeft op de uiteindelijke recidivecijfers: via risicotaxatie op duur van het verblijf, bezettingsgraad, eventueel wachtlijst-lengte of overbezetting, vrijlatingsbeleid, omvang van uitstroom, en recidivegeneigdheid van de ex-tbs'ers.

Aan de andere kant kunnen deze en andere factoren de invloed van de eindprognose op de uitstroom weer remmen of versterken, zoals vrijlatingsbeleid (tolerantie voor recidiverisico's), en ook weer eventuele druk door lager budget, minder bezettingscapaciteit, hogere wachtlijst-lengte of overbezetting.

We zagen hierboven dat het advies van de tbs-kliniek statistisch geen verband houdt met de feitelijke recidive. De aanname dat het gewenste causaal verband wèl bestaat wordt daarmee niet gesteund.
Waar kan dit aan liggen?
(1) Hetzij de einddiagnostiek is tot dusver niet of nauwelijks relevant, niet perfect, zeer feilbaar, onvoldoende betrouwbaar of geheel ongeldig voor recidive-voorspelling.
(2) Hetzij de einddiagnostiek wordt in de praktijk overruled door een overmatige risicotolerantie van tbs klinieken of rechtbanken.

Het advies van de tbs-inrichting dient uiteraard bij uitstek gebaseerd te zijn op de oordeelsvorming met name van specialisten zoals psychologen, diagnostici en therapeuten, die direct met de betrokkenen gewerkt hebben. Redelijkerwijs kan dit beschouwd worden als het best gefundeerde oordeel over de 'recidivegeneigdheid' van de tbs-klant. Het is dus de aangewezen grondslag voor recidiveprognose, risicotaxatie en beslissing over vrijlating.

De bedoeling is uiteraard dat alleen een gunstige eindprognose kan leiden tot beëindiging van de maatregel. Dit betekent dat èlke recidive die daarná plaatsvindt, een onbedoelde uitzondering vormt op de gestelde, gunstige (eind)prognose.

Er blijkt echter dat juist de oordeelsvorming door terzake deskundigen over het algemeen geen enkele voorspellende kracht heeft, althans better than random, voor de latere recidivescores.

Dit mag als een ernstig tekort worden beschouwd: een regelrechte contra-indicatie voor elke 'open' veronderstellingen dat enige diagnostiek en behandeling zoals die tot dusver in de tbs-klinieken zijn toegepast, een toegevoegde waarde voor de praktijk hebben.
In het bijzonder wijst ze op onbetrouwbaarheid, zo niet feilen, van de toegepaste predictieve diagnostiek in de betreffende individuele gevallen.

Het is kortom van groot belang dat de einddiagnostiek grondig wordt verbeterd.

(4)

Meting van recidive.



(4.1)

Uitval van proefpersonen.


De aantallen van de onderzochte proefpersonen in de WODC rapporten zijn kleiner dan de aantallen in de oorspronkelijke steekproeven, als gevolg van tussentijdse uitval. Mogelijke uitval is altijd een probleem met longitudinaal onderzoek. In het WODC rapport van 2005 wordt gemeld dat de uitval maximaal ca. 5 % per cohort bedraagt. Dit betreft volgens het WODC individuen waarvan de dossiers over de recidive 'niet compleet beschikbaar' zijn. Een percentage van 5 % valt mee, als de algemene kans op uitzonderingen 5 % is zou dit deel slechts 0.25 % (d.i. 1/400) afwijkingen opleveren ten opzichte van het totaal, een te verwaarlozen hoeveelheid vertekening.
{Zie: WODC 2005, Voorwoord, p.5; H.2, p.21-22, tabel 1. }

Diverse andere vormen van uitval kunnen van belang zijn, die het 'vermogen' tot recidive kunnen wegnemen of verminderen. Te denken valt aan factoren als mortaliteit, immobiliteit als gevolg van ziekte of ouderdom, voortvluchtigheid, illegaliteit, emigratie of remigratie naar buitenland. In dit onderzoek is dit met name relevant:
(·) Ex-tbs'ers vormen een risicogroep: ook na vrijlating leeft men wellicht riskant, onder invloed van (resterende) psychopathologie en bovenmatig gebruik van drugs, geweld, risicovolle seks, enz..
(·) De betreffende recidivisten hebben belang bij verdwijning.
Het is voorstelbaar dat de uitval op deze punten groter is geweest en tot vertekening kan hebben geleid.

(4.2)

Variatie in politiewerk.


Er kan grote variatie bestaan in het functioneren van opsporing en arrestatie door politiediensten. Daarnaast is het bekend dat de ophelderingspercentages in het algemeen bescheiden zijn. Dit zal een beperkend effect hebben op de recidivemetingen.

(4.3)

Verschillen in pakkans.


Ex-tbs'ers kunnen verschillen in 'gewiekstheid', ontsnappingsgedrag en dergelijke, wat tot lagere 'pakkans' kan leiden en daardoor, in combinatie met lage opheldering, eveneens tot lagere recidivemetingen.

(4.4)

Variantie in rechtspraak.


Het is duidelijk dat er een enorme variatie bestaat in de uitoefening van de rechtspraak, allereerst al in het functioneren van rechters ten aanzien van waarheidsvinding, oordeelsvorming, vonniswijzing, straftoemeting, weging van deskundigheidsadviezen, enzovoorts. Het is denkbaar dat ook door deze factoren aanzienlijke vertekening ontstaat in de registratie van 'erkende' recidive.

10. Conclusies over 'behandeling'.



(1)

Aanwijzingen van effect.


Zijn er positieve aanwijzingen dat de tbs-behandeling effect sorteert?

Een gunstige aanwijzing is dat het algemene recidiveniveau al sinds 1983 per cohort is afgenomen, afgezien van een lichte stijging in de jaren 1999-2003.
De recidive-onderzoeken van het WODC leveren echter geen eenduidige verklaring van de afname van de recidive. Het blijkt dat deze afname maar voor een zeer beperkt deel kan worden toegeschreven aan de achtergrondvariabelen van de populatie van ex-tbs'ers die in de data-analyses zijn meegenomen met betrekking tot uitgangsdelict of het delictverleden.

Een ander positief punt is dat de recidive van ex-tbs'ers op een aantal punten lager uitvalt vergeleken met die van ex-gedetineerden.
Boven zagen we echter dat de populatie van ex-gedetineerden heel anders samengesteld is dan die van de ex-tbs'ers. De populaties van ex-gedetineerden en van ex-tbs'ers blijken dus op talrijke punten slecht vergelijkbaar.

Deze vergelijking is echter wel indirect mogelijk: als het klopt dat de startprognose van veroordeelden die in tbs belanden voor wat betreft recidiverisico's inderdaad in het algemeen slechter is dan die van de ex-gedetineerden - wat in de lijn der verwachting ligt - dan kunnen lagere recidivescores van ex-tbs'ers des te meer wijzen op een gunstige invloed van het tbs-traject.
Het is dus denkbaar dat de recidive zonder behandeling veel hoger zou uitvallen.

(2)

Twijfels over effect.


Het bovenstaande houdt de mogelijkheid open dan de behandeling van tbs'ers soms, in enige mate, effect sorteert. Dit hoopvolle scenario is helaas nog met geen enkele zekerheid te staven. Het voordeel van de twijfel kan dus net zo goed volkomen misplaatst zijn.

Al met al kan niet worden gesteld dat de tbs behandeling een aanmerkelijk effect heeft op latere recidive.

11. Pleidooi voor een betrouwbare diagnostiek.



We zagen verder dat de diagnostiek in het tbs systeem een cruciale rol speelt: met name de inschatting van recidivegeneigdheid voor de startprognose bij instroom en de eindprognose bij uitstroom. Op basis van de gegevens van de recidive-onderzoeken zijn de toegepaste start- en eind-prognoses echter moeilijk direct te beoordelen.

(1)

Beslisbaarheid van de startprognose.


De kwaliteit van startprognose is moeilijk te beoordelen.
De algemene recidive van 'gewone' ex-gedetineerden is weliswaar zeer hoog (66 % na 25 jaar), zodat de startprognose in zekere zin als ontoereikend kan worden beschouwd. Immers, de leden van de betreffende groep waren met een scherpere prognose wellicht vaker toegewezen aan de tbs.
De keerzijde is echter dat bij ruimere tbs-toewijzing bijna elke delinquent in het dure en langdurige tbs-programma zou belanden, hetgeen ondoelijk wordt.

(2)

Beslisbaarheid van de eindprognose.


De eindprognose van de recidivekansen van tbs'ers bij hun uitstroom is echter een heel ander verhaal. Hier is de betreffende subgroep een stuk duidelijker, want ze is het resultaat van een gerichte selectie: het wordt verantwoord geacht om deze personen vrij te laten in de maatschappij.

Van alle factoren en interventies die het verloop van de toekomstige recidive beïnvloeden, is de eindprognose de meest aangewezen schakel die de vrijlating behoort te bepalen.

Een foutmarge bij de recidivevoorspellingen is te verwachten. Maar toch: het tbs-systeem vergt een enorme investering, van geld, energie, mensen en risico's. Dit impliceert dat we toch een positieve verwachting mogen hebben van de effecten van de tbs-interventie - op zijn minst van risicotaxatie, eindprognose en advies van de deskundigen van de tbs klinieken.

Onthutsend genoeg blijkt dat het advies van de tbs kliniek volkomen irrelevant is als indicatie voor latere recidive.
Zolang er geen positieve aanwijzingen zijn van enige relevantie van advies en van behandeling door de professionals van de tbs, is dit wensdenken weinig meer dan irrationeel luchtfietsen.

12. Conclusies.



De crux in de verbetering van het tbs-systeem ligt mijns inziens op de allereerste plaats in de betrouwbaarheid van de einddiagnostiek, met name de voorspellende kracht van de eindprognose over de recidiverisico's, die de primaire grondslag dient te vormen voor een gefundeerd advies over handhaving of beëindiging van het tbs-verblijf.
Dit is weliswaar een moeilijke en complexe materie. Maar het is de enige verantwoorde grondslag voor het vrijlatingsbeleid.
Eerste vereiste daarvoor is een adequate psychologische oordeelsvorming.
Mijns inziens zijn hiervoor nuttige bouwstenen beschikbaar in mijn methode voor Resultaatgerichte Psychologie.}


Den Haag, juli 2007, Cees van der Velde.