Cursus / training:

Methode voor Psychologische Analyse


Psychologisch Model.




Een 'Tien Factoren Model' van het menselijk functioneren



Korte beschrijving

(1989 e.v.).

C.P. van der Velde.
3.4: Vrijdag 19 mei 2008 21:07.



1. Inleiding.   Waarom dit model?



Zoals alle levende organismen hebben mensen het vermogen om actief te reageren op hun omgeving, en daarmee in te spelen op de wisselende omstandigheden omwille van hun leven en welzijn. Het heeft uiteraard voordeel om die reacties min of meer 'intelligent' te maken, dat wil zeggen voldoende doelgericht, doelmatig en effectief ten bate van onze doelen en behoeften. Om dit te kunnen, is zomaar wat uitproberen, door 'gissen en missen' (trial-and-error) niet altijd handig en kan soms zelfs riskant zijn. Daarom hebben we - via miljoenen jaren evolutie - een vermogen tot informatieverwerking ter beschikking gekregen. Toegerust met dit vermogen vormen we tijdens ons leven een model van onze leefwereld, waarin we onze ervaringen op een geordende manier opslaan, zodat we in staat zijn om onze indrukken en ervaringen in een onderlinge samenhang te begrijpen. Daarmee zijn we in staat om gebeurtenissen in en om ons heen - althans tot op zekere hoogte - te herkennen, te verklaren, en te voorspellen.
{Zie voor deze onderwerpen verder bijvoorbeeld:
(·) Principes van 'Modelvorming': de mogelijkheden van kennis, informatie en logica.
(·) Beperkingen van menselijke kennis en oordeelsvorming.
(·) Bewijsvoering via falsificatie'. Verbetering van kennis niet via bevestiging maar weerlegging zoeken.
(·) Dimensies van informatie: gegevens van verschillende bronnen en niveau's.
(·) Uitgangspunten van Methode 'Praktische Logica' ©. }

Binnen het vakgebied van de psychologie wordt onder meer gepoogd modellen te ontwikkelen van de manieren waarop mensen gebruik (kunnen) maken van modellen. Eén interessant doel van zo'n 'meta-model', kan zijn om na te gaan hoe het menselijk modelgebruik in het algemeen 'intelligent' kan gebeuren: doelgericht, doelmatig en effectief.

De psychologische kennisopbouw blijkt echter een project met de nodige valkuilen. Het eerste probleem ligt in de relatie tussen de onderzoeker en het onderzoeksgebied, respectievelijk het opgebouwde model. Het 'meta-model' dat in de psychologie wordt ontwikkeld is, als model van de menselijke modelvorming, tegelijk zèlf onderdeel van de menselijke modelvorming: ze is zelf-reflexief. Het is uiteraard de vraag - en valt zeer te betwijfelen - of de menselijke geest in staat is om zichzelf voldoende te kunnen 'overzien' of 'doorgronden'. "The snake cannot completely swallow itself by the tail" (John S. Bell, 1973: pp. 687-690;, 1987: pp.41-42).
Het tweede probleem ligt in de aard van het onderzoeksdomein. Weliswaar kunnen we bepaalde aspecten van ons psychische proces bij onszelf waarnemen, maar deze introspectie is - behalve selectief, onvolledig, en niet zonder meer betrouwbaar - als intrapsychisch proces niet empirisch van aard, exclusief persoonlijk en particulier, daardoor niet direct toegankelijk voor anderen.
We kunnen de subjectieve beleving van anderen hoogstens indirect kennen, via lichamelijke signalen, communicatie en taal. Dit zijn echter ook zeer beperkte en feilbare systemen van informatie-overdracht. Hierdoor is het moeilijk om betrouwbare informatie over iemands psychische processen te achterhalen, maar ook om haar op een valide manier te generaliseren.

Door deze en andere factoren is het niet eenvoudig om een theorie te ontwikkelen die aantoonbaar geldig is voor de psychische processen van alle mensen. Het probleem gaat echter dieper: het maakt van de psychologie een matig tot slecht beslisbaar vakgebied.

De kennis en methodologie van de psychologie bestaat dan ook nog steeds uit een ongelofelijke verscheidenheid aan meningen, ideeën en benaderingen, veelal over dezèlfde verschijnselen. Veel van die hypothesen, theorieën en conventies zijn bovendien vaak speculatief, arbitrair, irrationeel, metaforisch of mythisch. Ze zijn ook zelden echt eenduidig te interpreteren, empirisch verifieerbaar en logisch beslisbaar, waardoor ze nauwelijks toetsbaar zijn.
{Zie voor deze onderwerpen verder bijvoorbeeld:
(·) Patronen van ruis in de psychologie.
(·) Logische diagnostiek voor de psychologie.
(·) Waarom Logica in de Psychologie. }

Het 'Tien factoren Model' is bedoeld als poging om voor de kaleidoscopische variatie aan hele en halve mensbeelden in de gangbare psychologie - van de academische stromingen tot New Age varianten - een eenduidig en betrouwbaar alternatief te bieden. (Een ambitieus streven, maar de moeite van een poging waard).

2. Gevolgde aanpak bij ontwikkeling



Bij de ontwikkeling van dit model was het eerste doel uiteraard om een model van het menselijk functioneren op te stellen dat voldoende geldingskracht (validiteit) heeft, dat wil zeggen een realistische en evenwichtige afbeelding biedt van het onderwerp. Een tweede doel was een pragmatische balans te zoeken tussen een redelijk niveau van volledigheid en een werkbare mate van bondigheid (of 'spaarzaamheid', conform Occam's razor). Als derde was het streven om tenminste een zekere mate van globale unificatie te bereiken van de belangrijkste bestaande theorieën en methoden over het menselijk functioneren.
Het vierde en meest belangrijke doel was om een model te construeren dat werkelijk praktisch relevant is: toegesneden op toepassingen in de praktijk.

De methodiek bij dit ontwikkelingsproces werd allereerst ontleend aan logische criteria: zowel van de 'natuurlijke' logica als van de 'echte', formele logica (ook genoemd mathematische logica.
{Zie voor deze onderwerpen bijvoorbeeld:
(·) Inleiding 'Natuurlijke' logica. Los van formele logica toepasbaar.
(·) Inleiding Formele logica. Voordelen van formalisering en basisvormen van logica.
(·) Inleiding Propositielogica. Redeneren met elementaire beweringen.
(·) Inleiding Predikatenlogica. Redeneren over individuen en categorieën.
(·) Logische criteria. Samenvattend overzicht.
(·) Principes van Logische bewijsvoering.
(·) Inleiding Resolutielogica.   Sophisticated logische bewijsmethode.
(·) Schema's Logische niveau's en criteria.
(·) Inleiding Methode voor Causale analyse.   Richtlijnen bij oorzaak-gevolg oordelen, verklaren, voorspellen. }

De eerste theoretische vraag was: wat zijn nu echt de hoofdlijnen die relevant en cruciaal zijn en die (vrijwel) altijd geldig zijn? Om dit laatste te beantwoorden werd de volgende vraag gesteld: wat is tenminste nodig om aan te nemen als waar, wanneer we een valide model van menselijk functioneren willen opstellen?
Het logische antwoord hierop is dat we het beste kunnen afgaan op wat tenminste waar is c.q. algemeen geldig is voor het functioneren van èlk menselijk individu: wat kunnen we beschouwen als meest overheersende, meest beslissende en dus meest relevante 'primaire factoren' in ons functioneren. We komen dan uit bij (a) wat we allemaal in ieder geval gemeenschappelijk hebben - ongeacht mogelijke individuele variaties; èn (b) wat tegelijk altijd het meest algemeen verifieerbaar is, dus het meest direct empirisch waarneembaar. Voor beide criteria staat er een duidelijke eerste kandidaat ter beschikking: het menselijk zenuwstelsel.

Het resultaat, het 'Tien factoren Model' is een poging om een model van het menselijk functioneren te bieden dat minstens twee sterke kanten biedt:
(1) Het is behoorlijk geunificeerd: het verenigt de hoofdcomponenten van een groot aantal bestaande psychologische theorieën en modellen;
(2) Het is redelijk valide: het blijft dicht, liefst zo dicht mogelijk, bij de meest beslissende hoofdlijnen in de menselijke informatieverwerking overeenkomstig de anatomische en functionele hoofdcomponenten binnen het zenuwstelsel; te detecteren in processen en fasen in informatiestromen, orgaansystemen en hun interacties via trajecten en circuits.

3. Mogelijkheden en beperkingen van beïnvloeding van menselijk functioneren



Een leidraad bij de vorming van een model is de vraag voor welk doel het gebruikt moet gaan worden, m.a.w. wat de beoogde toepassing, het nut of de functie zal zijn.
Een belangrijke taak van de psychologie is om richtlijnen te leveren waarmee mensen zichzelf of anderen doelgericht kunnen beïnvloeden in hun gedrag (effectiviteit) en/of in hun subjectieve beleving (welbevinden). Een belangrijke vraag voor de psychologie is dan ook: in hoeverre is een dergelijke, doelgerichte beïnvloeding, sturing of 'beheersing' van menselijk gedrag eigenlijk mogelijk? Anders gesteld: Wat zijn in het algemeen de mogelijkheden en beperkingen, wat is de 'speelruimte', van beïnvloeding van menselijk functioneren?
Om dit te achterhalen is het nodig om eerst na te gaan wat de voorwaarden zijn waaronder extern gedrag en subjectieve beleving ontstaan danwel veranderen. Hiervoor is dus een psychologisch model nodig.

4. Psychologisch model



Het menselijk organisme is te beschouwen als een ongelooflijk complex werkend systeem waarin talloze factoren een rol spelen. In dit systeem wordt het effect van elke afzondelijke factor bepaald door een wisselwerking van vele andere factoren.
Het is daarom handig een overzicht te hebben van de verschillende factoren in het (menselijke) systeem zoals die ten opzichte van elkaar functioneren. Dit behelst een bepaalde psychologie, ofwel een opvatting over hoe mensen in het algemeen functioneren: een verklaringsmodel van het menselijk functioneren, een 'mensbeeld'.

Hieronder wordt een nieuw model van het menselijk functioneren gepresenteerd: het ' Tien Factoren Model van het Menselijk Functioneren'. Op globale, beknopte wijze wordt een eenvoudige, maar bruikbare samenvatting van het model gegeven. Het is op de eerste plaats een pragmatisch model, bedoeld voor praktische psychologische doeleinden.

In dit model zijn belangrijkste factoren in het menselijk functioneren, waarmee in de praktijk rekening moet worden gehouden, in een samenhangend verband gebracht. Daarbij worden de belangrijkste processen, transformaties of functies beschreven die bepalend zijn voor de verschillende fasen, stadia of toestanden waarin de factoren zich kunnen bevinden.

Er zijn in dit model een groot aantal onderzoeksgegevens, hypothesen en modellen geïntegreerd, afkomstig uit verschillende wetenschappelijke vakgebieden:
(·)

Neurofysiologie

(o.m. Milner, 1970; Cranenburgh, 1980; Kendal & Schwartz, 1985; Martìnez Martìnez, 1980; Orlebeke etal, 1981; Voorhoeve, 1984; Squire & Butters, 1984);
(·)

Psychologische functieleer

(o.m.: Miller, Galanter & Pribram, 1960; Pribram, 1971; - 1974; - 1976);
(·)

Cognitieve psychologie

(o.m. Neisser, 1967; - 1976; Legewie etal, 1972/ 1974; John, 1975; Ford, 1987; Kihlstrom, 1987);
(·)

Kunstmatige intelligentie

(o.m. Schank & Colby, 1973; Schank, 1975; Schank & Abelson, 1977; Charniak & McDermott, 1985; Minsky, 1986);
(·)

Neurolinguïstiek, 'Neuro-Linguïstisch Programmeren' (N.L.P.)

(o.m.: Dilts etal., 1979; Dilts, 1983).

5. Factoren in het menselijk functioneren



Hieronder wordt beschreven wat als de belangrijkste factoren in het menselijk functioneren kunnen worden beschouwd, en de manieren waarop ze ten opzichte van elkaar functioneren in het (menselijke) systeem.

Enkele opmerkingen vooraf:
(·) De hier beschreven factoren en processen zijn in het algehele menselijk functioneren te onderscheiden, maar niet strikt van elkaar te scheiden.
(·) De gepresenteerde indeling in factoren en processen is zeker niet absoluut waar, zaligmakend, of de enig mogelijke; maar is behoorlijk gefundeerd en beargumenteerd, en is als hypothetisch model redelijk betrouwbaar en bruikbaar.
(·) De eerstgenoemde factoren en processen (omgeving, waarneming, en verder) vormen de randvoorwaarden die, als 'premissen', de reikwijdte bepalen van de mogelijke waarden en hoedanigheden van de later genoemde resultaten, als 'conclusies' in de vorm van interne en externe reacties. Dit betekent dat een zekere chronologische volgorde kan worden onderscheiden tussen factoren in hun relatieve functie van input, verwerking, and output.
(·) In de praktijk zullen de genoemde processen meestal gelijktijdig en in sterke wisselwerking met elkaar plaatsvinden.
(·) De genoemde processen hoeven niet op elk moment allemaal tegelijk actief te zijn. Iemand in coma zou bijvoorbeeld wel tot enige sensorische, viscerale en subcorticale processen kunnen komen, maar niet tot de activatie van 'hogere' cerebrale, cognitieve dan wel mentale processen.
(·) In een meer uitgebreide beschrijving van het Tien Factoren Model worden de specifieke neurofysiologische componenten (de neuronale correlaten) van de factoren en onderlinge relaties en processen meer in detail beschreven.

6.

Pijldiagram Tien Factoren Model van menselijk functioneren.




Ten Factor Model
Tien Factoren Model van het menselijk functioneren:
Talrijke schakels tussen omgeving en reactie.
(Versimpeld pijldiagram).

7. Beschrijving van de factoren



(1) Omgeving


De eerste factor die het psychisch functioneren bepaalt, is omgeving (extern milieu, context, 'nurture'). Hiertoe behoren materiële en sociale omstandigheden dan wel processen.
Ons leven krijgt een kans met de aanwezigheid van een bepaalde geschikte leefomgeving ('extern milieu'). Deze leidt tot de inwerking van materie en energie op het organisme.
Er is een gradueel onderscheid te maken tussen verschillende invloeden:
(a) Rechtstreekse fysische invloeden.
Deze zijn van mechanische, chemische, electrische, magnetische aard (zoals voedsel, temperatuur, prikkeling van de zintuigen).
(b) Indirecte fysische invloeden.
Deze vinden hun herkomst met name in het sociale milieu; die via hogere psychologische en psychosociale processen tot stand komen zoals betekenisgeving, communicatie en taalgebruik.

(2) Aangeboren patronen


De omgevingsinvloeden worden gecombineerd met aangeboren eigenschappen of tendenties (genetica, 'nature'). Deze zijn gebaseerd op de genetische aanleg van een individu (de erfelijke eigenschappen).
In de aanleg van talenten en geneigdheden van mensen zijn van algemeen naar specifiek verschillende gradaties te onderscheiden:
(a) De universele genetische 'blauwdruk' van de mens, het algemeen menselijk potentieel.
(b) Algemene sekse-verschillen.
(c) Etnische of zgn. 'raciale' verschillen.
(d) Het individuele genetische 'profiel'.

Hierbij is het duidelijk dat de eerstgenoemde de andere in de meeste opzichten veruit domineert.
Een punt is ook dat het complete genetische 'plan' van een individu - dat werkelijk àlle mogelijke eigenschappen weergeeft, latent of manifest - bij lange na niet valt te bepalen. Bovendien zijn er talrijke factoren waardoor een individu in zijn leven bepaalde eigenschappen sterker of zwakker kan ontwikkelen. Vooral voor psychische vermogens valt zelden te voorspellen of een bepaald persoon die niet (alsnog) tot ontwikkeling zou kunnen brengen.
Dit alles betekent dat mensen niet absoluut 'vast zitten' aan hun genen, hun 'ras' of etniciteit, hun afstamming of hun 'karakter'. Dat wil natuurlijk ook weer niet zeggen dat mensen altijd iedereen kunnen worden die ze willen zijn (bijvoorbeeld, een Mozart, een Rembrandt, een Einstein, ..).

(3) Zintuiglijke waarneming en lichaamsgevoel


De factor die vervolgens in het spel komt is die van waarneming:
(a) Extern-zintuigelijke waarneming (exteroceptie, sensoriek).
(b) Intern lichaamsgevoel (interoceptie, sensibiliteit).
Via de extern-zintuiglijke waarneming wordt informatie over de omgeving verkregen in de verschillende zintuiglijke modaliteiten: zien, horen, aanraken, tasten, temperatuur- en pijn- zin, druk- en evenwichts- gevoel, proeven, ruiken, enzovoorts.

(4) Lichamelijke toestand


Door de wisselwerking van omgevingsfactoren en aangeboren tendenties wordt de lichamelijke toestand bepaald (biologische constitutie, fysiologie, 'intern milieu' of 'interne toestand'). Deze omvat gezondheid, conditie, spierkracht, spierspanning, enzovoorts.
De lichamelijke toestand vormt een moment-opname van allerlei fysiologische processen (autonome, vegetatieve en animale processen); waaronder de stofwisseling (metabolie). De laatste is globaal in twee soorten processen in te delen:
(a)

Anabolie: opslag en opbouw.


Functie: Preparatoir. Modus: Rust (sedatie); Slow-down. Tendentie tot introversie. Systeem: Comfort system. Parasympathicus.
(b)

Katabolie: verbranding, activiteit.


Functie: Participatoir. Modus: Activatie (arousal); Speed-up. Tendentie tot extraversie. Systeem: Effort system. (Ortho-) Sympathicus.

De lichaamstoestand wordt 'gemeten' door interne lichaams-waarneming (lichaamsgevoel, interoceptie). Deze is te onderscheiden in: ingewanden-gevoel, visceroceptie; en spiergevoel, proprioceptie. Uit de lichaamswaarneming wordt door het zenuwstelsel vooral opgemaakt wat de (biologische) behoeften (needs ) van het organisme zijn.
Verandering van lichaamstoestand leidt al op subcorticaal niveau tot activatie van aangeboren reflexen, bijvoorbeeld:
(a) Animale, motorische reflexen (bijv. de kniepees-reflex).
(b) Centrale, subcorticale reflexen (bijv. de oriëntatie-reflex).
(c) Vegetatieve reflexen als gevolg van emotionele reacties (bijv. blozen), en seksuele reflexen (bijv. erectie, orgasme), enz..

Al deze processen staan in wisselwerking met hogere processen in zenuwstelsel en hersenen (zie hieronder).

(5) Aangeleerde patronen


Heeft het organisme een voldoende hoog activatie-niveau, dan bereiken prikkels van extern en intern milieu via allerlei afferente, 'opstijgende (ascendente) zenuwbanen het lange-termijn geheugen (long term memory : L.T.M.).
De geheugen-inhoud omvat de neerslag van levenservaring of 'persoonlijke geschiedenis' (history). Er zijn diverse soorten geheugengegevens (engrammen):
(a) Uit directe ervaring: een min of meer chronologische opeenvolging van waarnemingen en gevoelens ( episodisch geheugen).
1. Externe waarnemingen (exogeen).
2. Lichaamsgevoelens en gewaarwordingen van bewustzijns-toestanden (endogeen).
(b) Uit indirecte ervaring: afgeleide psychische inhouden zoals kennis, ideëen, fantasieën, algemene regels, normen, waarden, voorkeuren, plannen, enzovoorts (semantisch geheugen).
1. Rationele constructies: abstracte patronen en structuurkenmerken, hypothesen en generalisaties; schemata, classificaties en hierarchieën; plannen.
(M.n. lineaire, temporele, convergente processen in de linker hersenhelft).
2. Niet-rationele constructies ('pseudo-gewaarwordingen'): fantasie-voorstellingen, creatief denken, droom-ervaringen, verwachtingen, doelvoorstellingen en voornemens, stereotypen, stileringen en symbolen.
(M.n. spatiële, divergente processen in de rechter hersenhelft).
(c) Aangeleerde vaardigheden en gewoontes, reactiepatronen in gedrag, denken, emotie, seksualiteit, sociale interactie, communicatie, enz. (strategieën, 'programma's', scripts, skills, enz.).
(d) Conditioneringen: actie-reactie, stimulus-response, context-script combinaties.

De eerste twee soorten gegevens vormen samen het 'wereldbeeld', of 'wereldmodel' dat de persoon erop nahoudt (met daarbij de 'levensvisie', het 'mensbeeld', het 'zelfbeeld' en het 'lichaamsbeeld').

(6) (Onbewuste) Psychische en mentale processen, vorming van 'ad hoc model'


Manifeste cerebrale informatieverwerking (cerebration).
Bewuste en onbewuste denkprocessen (mentation).

Zodra geheugen-inhouden worden aangesproken leidt dat tot de activatie van 'hogere', centrale, psychische of mentale processen, voornamelijk in de corticale hersengebieden. Dit betreft informatie-verwerking en bewerking, en beslissingen ten aanzien van interne en externe taken. Het omvat zowel affectieve als cognitieve processen, ' internal processing' of 'computation'). Waaronder herinneren en associëren, denken en redeneren, fantaseren en dromen (het laatste vooral tijdens 'actieve' of REM slaap).
Deze centrale verwerking is bepalend voor zowel emotionele reacties (o.a. subjectief welbevinden) als gedragsmatige reacties (o.a. effectief functioneren).

De psychische processen worden gekenmerkt door een immense, vrijwel onafzienbare complexiteit. Hierin zijn niettemin wel een aantal elementaire aspecten te onderscheiden.
(a)

Grondstoffen.


Uiteenlopende gegevens en factoren vormen de invoer voor de mentale bewerkingen: zoals omgevingsinvloeden, aangeboren reflexen, lichaamsprocessen, waarnemingsgegevens en geheugeninhouden. Deze fungeren als 'grondstoffen', voor de activiteit van 'hogere', centrale, psychische of mentale processen, voornamelijk in de corticale hersengebieden.
(b)

Kernfunctie.


Het organisme staat continu voor de taak om een adequate interne of externe reactie op de gegeven situatie te bepalen. Dit vanuit het oogpunt van bepaalde doelen en prioriteiten (biologische, emotionele, sociale, enzovoorts). Deze centrale verwerking is bepalend voor zowel emotionele reacties (o.a. subjectief welbevinden) als gedragsmatige reacties (o.a. effectief functioneren).
(c)

Vorming van een Ad hoc model.


Een logisch - en praktisch - noodzakelijke stap is dan ook de vorming van een concept, of een zo te noemen 'ad hoc model' van de huidige situatie. Dit betreft een (abstracte) voorstelling van het organisme zelf in relatie tot de omgeving.
De gevormde voorstelling van de huidige situatie dient als leidraad voor de bepaling, vorming en sturing van adequate emotionele en gedragsmatige reacties in de gegeven situatie. Ze is opgebouwd uit 'interne' ofwel mentale representaties (' internally generated experience', of 'internals') die momentaan actief zijn, oftewel manifest. De laatste noemen we in het alledaagse leven gewoonlijk gedachten, ideeën, herinneringen, fantasieën, redeneringen, emoties, waarden, overtuigingen, vermoedens, dromen, enz..
(d)

Mentale bewerkingen.


Het 'ad hoc model' wordt voortdurend ontwikkeld en bijgewerkt door middel van grotendeels onbewuste informatie-verwerkingsprocessen. Deze processen behelzen informatie-verwerking en bewerking, en beslissing (affectieve en cognitieve processen, 'internal processing' of 'computation '). Daaronder vallen herinneren en associëren, denken en redeneren, fantaseren en dromen (het laatste vooral tijdens 'actieve' of REM slaap).
Deze processen worden vooral gestuurd door beschikbare cognitieve schema's en programma's die deel uitmaken van de specifieke 'werking' van het psychisch apparaat.
(e)

Werkgeheugen.


De actieve processen zijn, tezamen met hun resultaat, het 'ad hoc model', onderdeel van de variabele inhoud van het zogenaamde 'werkgeheugen' of 'korte-termijn geheugen' ( Short Term Memory: S.T.M.).
De inhoud van het S.T.M. is primair onbewust, maar kan ten dele ook bewust zijn. Het allergrootste gedeelte van de inhoud van het S.T.M. is echter altijd onbewust (subliminaal ): het 'onbewust domein'. Deze onbewuste inhoud heeft wel grote invloed op de taakuitvoering van de persoon.
Het geheel van deze processen en inhouden wordt ook wel 'de onbewuste geest', of 'intuïtie' genoemd.
(f)

'Bewust bereik'.


Slechts een relatief zeer klein deel van de inhoud van het S.T.M. kan in principe bewust worden ervaren ( supraliminaal): het 'bewust bereik' (zie onder).

(7) Bewuste subjectieve beleving


Via bewuste en onbewuste processen van selectieve aandacht, kan een relatief klein deel van de mentale processen en inhouden uit 'onbewust domein' bewust worden (supraliminaal). Dit bewust bereik omvat de bewuste subjectieve beleving ('bubble of perception'). Hiertoe behoort de mate van emotioneel welbevinden, en eventueel ervaringen van levenszingeving of spiritualiteit.
De bewuste beleving is sterk afhankelijk van organische factoren. Tegelijk zijn er geen neurofysiologische correlaten, connecties of causale schakels gevonden die een volledige verklaring bieden voor alle specifieke - en deels unieke - kenmerken van bewustzijn (zoals qualia, belevingskwaliteit en dergelijke).

(8) Bewuste zelfsturing


Een gedeelte van de bewuste ervaring kan vervolgens vatbaar zijn voor sturing, bijsturing of regulering vanuit bewuste keuzes ten aanzien van het eigen functioneren. Dit betreft de beschikbare speelruimte van bewuste keuzevrijheid, oftewel 'vrije wil'. Hierdoor zijn we in staat tot een bepaalde mate van vrije wilsbeschikking, vrije keuze en zelfsturing.

De bewuste keuzevrijheid is geheel afhankelijk van enig bewust besef, nl. bewust besef van de reële beschikbare keuzemogelijkheden van dat moment. Voor vrije wils-beschikking is dus in ieder geval het vermogen tot bewuste subjectieve beleving nodig.

Bewuste subjectieve beleving en 'vrije wil' kunnen samen het 'bewust domein' worden genoemd.
Het vermogen tot bewust zelfsturing of 'vrije wil' is nog veel moeilijker te verklaren dan dat van subjectief bewustzijn, omdat een 'letterlijke' versie ervan onverenigbaar is met deterministische causaliteit (het 'doorbreekt' oorzaak-gevolg ketens). Of er een rechtstreekse, al dan niet causale of mechanische relatie met organische factoren is, is geheel onduidelijk.

Het is in ieder geval duidelijk dat er een verschil is tussen processen die in een gegeven situatie 'vrijwillig' ( voluntair) en die 'onvrijwillig' (involuntair) plaatsvinden. Ook is duidelijk dat de toegankelijkheid van reactiepatronen voor bewuste zelfsturing niet vaststaat maar varieert afhankelijk van talrijke andere factoren. We hebben dus geen 'almachtige' vrije wil, maar eerder een bepaalde, begrensde, subjectieve 'speelruimte van keuzevrijheid'. We kunnen ervaren dat deze speelruimte varieert: ze kan afnemen of toenemen afhankelijk van de toestand van de voorgaande psychische factoren: de situatie, persoonlijke toestand, leerervaringen en betekenisgeving.

Voor een volledige 'bewuste keuze' ten aanzien van een bepaalde reactie zijn logischerwijze een aantal deelprocessen vereist. Het is interessant om te bekijken welke deze zijn, en wat voor functies ze hebben.
Het directe effect van bewuste keuze is waarschijnlijk hoofdzakelijk bijsturing van reeds actieve (vooral onbewuste) mentale processen in het kortetermijngeheugen (STM). Daardoor heeft ze hoofdzakelijk indirect invloed op vorming van emotionele, seksuele en gedragsmatige reacties.
(a) Terugwerkend effect (feedback):
Bewuste 'real-time zelfcorrectie', door bijsturing van selectieve aandacht, selectieve herinnering, en cognitieve constructie (zoals logische berekening en creatieve fantasie).
(b) Voorwaarts effect (feed forward):
Globale sturing van de eerstvolgende keuzes, met betrekking tot cognitieve bewerkingen, inwendige lichamelijke reacties, en motorisch gedrag.
De notie van 'vrije wil' vormt een essentiële voorwaarde voor bredere menselijke hoedanigheden die meer algemeen in het maatschappelijk leven worden aangeduid met termen als:
(·) Wilskracht.
(·) Wilsbepaling, wilsbekwaamheid.
(·) Macht over zichzelf, zelfbeheersing, zelfsturing, zelfbeschikking.
(·) Persoonlijke zelfstandigheid, onafhankelijkheid.
(·) Toerekeningsvatbaarheid, dus aansprakelijkheid voor eigen gedrag.
Onderdeel van de speelruimte van keuzevrijheid is de vrije keuze om de eigen keuzevrijheid te erkennen. Daarom is de bewuste, vrijwillige 'keuze om te kiezen' bepalend voor de reikwijdte van persoonlijke verantwoordelijkheid.

(9) Interne reacties


Dan volgen fysiologische reacties die vooral in subcorticale hersengebieden worden bepaald door de interactie tussen 'automatische' reflexen, en mentale (bewuste of onbewuste) bewerkingen, 'inhouden' en beslissingen. Ze vinden hun weg via perifere, vegetatieve systemen, ingewanden, klieren.
Allereerst brengen ze 'interne' reacties teweeg:
(a)

Neurofysiologische reacties.


Via het centraal zenuwstelsel, bijvoorbeeld globale activatie (danwel sedatie); en
(b)

Biologische reacties.


In het perifeer, vegetatief zenuwstelsel, bijvoorbeeld emotionele en/of seksuele excitatie (gepaard gaande met veranderde ademhaling, hartslag, bloeddruk, enzovoorts).

(10) Externe, gedragsmatige expressie


Tenslotte wordt het extern waarneembaar ('overt') gedrag bepaald (eveneens subcorticaal). Waaronder motoriek, zelf-expressie en communicatie. Dit gebeurt via motorische systemen, het perifeer, motorisch zenuwstelsel, spieren en klieren. Deze uitingen zijn vooral motorische reacties, bijvoorbeeld bewegen, handelen, klankvorming, spreken, enzovoorts.

8. Opmerkingen bij fysiologische reacties en extern gedrag



Zowel fysiologische reacties (ad 9) als gedragingen (ad 10) worden geactiveerd via efferente, afdalende ( descendente) zenuwbanen vanuit hersenen en ruggemerg. Beide soorten reacties kunnen (a) voortkomen uit aangeboren reactiepatronen, maar (b) het kunnen ook 'oude', geconditioneerde en 'geroutineerde' reacties zijn, en (c) daarnaast ook (bewust of onbewust) nieuw geconstrueerde reacties.

Ze kunnen via verschillende expressie-kanalen tot uitdrukking komen:
(I) Klieren: uitscheiding, bijvoorbeeld transpiratie, tranen, ejaculatie, enz..
(II) Huid: bijvoorbeeld doorbloeding (blozen), kippevel.
(III) Spieren: beweging, spanning (tonus), geluid (stemgebruik), kracht en druk.
Elk soort reactie heeft vervolgens weer een zekere invloed op de algehele fysiologische toestand, en daarmee op de informatieverzameling via exteroceptie en interoceptie.

9. Stroomdiagram Werking Centraal zenuwstelsel.



(Flowchart of Central Nervous System Processing).

Menselijke Informatieverwerking: functioneren van
           het Centraal Zenuwstelsel
Tien Factoren Model van het menselijk functioneren:
Flow chart Centraal zenuwstelsel.
(Versimpeld stroomdiagram).



10. Specialisatie van de hersenhelften

.

Over het gehele zenuwstelsel is een globale verdeling te onderscheiden in functionaliteit tussen twee systemen. Deze tweedeling vormt een voortzetting van de systemen die een rol spelen bij de stofwisseling (metabolie) (zoals besproken onder de factor Lichamelijke toestand).
We zien enerzijds (a) de preparatoire functie, gericht op interne organisatie, opslag en opbouw, en de tendentie tot introversie; en anderzijds (b) de participatoire functie, gericht op activatie ( arousal), en de tendentie tot extraversie.

Overeenkomstig is een globale tweedeling te herkennen in het functioneren van de grote hersenen (telencephalon c.q. cerebrum). Deze wordt gevormd de twee hersenhelften, de zgn. cerebrale hemisferen (hemispherium cerebri ), die gescheiden worden door de overlangs gelegen groeve (fissura longitudis cerebri). Beide hersenhelften laten tot op zekere hoogte een typerende specialisatie zien (zgn. lateraliteit).

De 'dominante' of 'taal' hersenhelft, ligt bij de meeste mensen, die rechtshandig zijn (ca. 95 %) aan de linkerkant van het lichaam, en stuurt in dat geval de rechter lichaamshelft aan; de 'niet-dominante' hersenhelft ligt meestal rechts en stuurt dan de rechter lichaamshelft aan.
Hieronder volgt een overzicht van een aantal kenmerkende, gespecialiseerde functies die vaak aan de hersenhelften worden toegeschreven. Hierbij horen enkele nuancerende opmerkingen. Wat betreft locatie, ontwikkeling, werking en andere kenmerken van de genoemde functies gaat het vrijwel altijd om relatieve verschillen tussen de hersenhelften. Daarnaast is er, zoals bij alles in fysiologie en zenuwstelsel een grote variatie tussen individuen in vrijwel alle aspecten van anatomie en functionaliteit die te onderscheiden zijn. Ten slotte bestaat er nog steeds veel debat en controverse tussen deskundigen over de precieze toedracht van deze specialisatie.

(a)

De dominante of 'taal' hersenhelft.


(·) Systeem: Effort system. Gerelateerd aan: (Ortho-) Sympathicus.
(·) Gericht op: sturing, beheersing, activiteit; extraversie, exteroceptie; motoriek en proprioceptie;
(·) Modus: concentratie, alertheid, waakbewustzijn;
(·) Tendentie tot: distantie, calculatie, kwantiteit;
(·) Systematiek: cognitie, ratio, logica; structuur, orde, abstracte patronen; constantie;
(·) Modaliteit: relatief meer tijd-georiënteerd (temporeel);
(·) Organisatie: lineair, sequentieel;
(·) Mentale specialisatie: ankering in de tijd, gedissocieerd herinneren, 'tijdlijn';
(·) Informatieverwerking: convergent; conjunctief, restrictief, selectief, reductief, analytisch, rationeel, digitaal;
(·) Specifieke vaardigheden: herkenning contouren en kleuren; taalconsumptie: luisteren, lezen, decodering; taalproductie: spreken, schrijven, verbaal denken; abstracte constructie;

(b)

De niet-dominante (submessieve) hersenhelft.


(·) Systeem: Comfort system. Gerelateerd aan: Parasympathicus.
(·) Gericht op: ondervinding, sensatie, emotie, amusement; introversie, interoceptie; sensoriek en sensibiliteit;
(·) Modus: diffuse aandacht, ontspanning, rust of matige activiteit; slaap, dromen, hypnotische trance;
(·) Tendentie tot: (persoonlijke) betrokkenheid, evaluatie, kwaliteit;
(·) Systematiek: perceptie, emotie; inhoud, dynamiek;
(·) Modaliteit: relatief meer ruimtelijk georiënteerd (spatieel);
(·) Organisatie: simultaan, meerdimensionaal;
(·) Mentale specialisatie: ruimtelijk overzicht ('panorama' visie); links-rechts coördinatie, lichaamsschema, fysiek zelfbeeld;
ontkoppeling van tijd, geassocieerde ('integrale') herinnering, regressie;
(·) Informatieverwerking: divergent; disjunctief, exploratief, associatief, expansief, creatief, 'intuïtief'; analoog;
(·) Specifieke vaardigheden: herkenning gezichten, emoties, empathie, (vermeend) 'gedachtenlezen', projectie; muziekbeleving, endogene 'zelf'-expressie (non-verbaal of tonaal/ paralinguïstisch); creatieve fantasie, artistieke expressie: poëzie, zingen, musiceren, dansen, tekenen/ schilderen, beeldhouwen, ...


11. Niveau's in het psychisch systeem



In het psychisch systeem zijn wezenlijk verschillende niveau's te onderscheiden:
I.

Fysisch domein.


Onderdeel van het materiële universum An Sich. Heeft intrinsieke ordening, o.a. causale relaties in engere zin.
Fysische verschijnselen zijn niet direct kenbaar, enkel via actief zenuwstelsel, toepassing van logische relaties, en bewustzijn.
(1) De 'hersenmassa'. Neuro-fysische substantie, is de organische, materiële stof waaruit het fysische brein is opgebouwd (de 'hardware'). Is relatief onderscheiden van ordening of structuur.
(2) 'Hersenstructuur'. in strikte zin betekent neuro-fysische structuur: bouw, anatomie of architectuur van het fysieke brein. Is de ordening en rangschikking van neuro-fysische substantie ad (1), in ruimtedimensies.
(3) 'Hersenwerking'. Neurofysiologische structuur, systematiek: functies, (causale) mechanismen. De 'werking' van het psychische systeem op langere termijn naar we aannemen vastgelegd in (2). Te beschrijven als procedures (receptuur of programmatuur, de software).
(4) 'Hersenprocessen'. Neurofysiologische processen. Is (3) in actie, langs de tijdijs, inwerkend op (1), maar ook op (2)! Is uiteraard continu variabel.
(5) 'Hersentoestand'. Neurofysiologische toestand: de fysische toestand van het brein, ad (1), (2), (3) en (4), op een willekeurig tijdstip. Is incidenteel van aard.
De elementen (1), (4) en (5) zijn relatief variabel. Elementen (2) en (3) zijn globaal gezien relatief constant c.q. 'structureel', althans op macro-niveau; maar op micro- en nano-niveau ook nog behoorlijk variabel.

II.

Abstract-patronen domein.


Oftewel logisch domein, Abstracte patronen, informatie in engere zin. Is puur kwantitatief. Eén verschil = 1 bit, impliceert de totale formele logica (dus) inclusief de wiskunde, d.i. de ultra-exponentiële combinatorische explosieve ontvouwing van de maximale matrix van alle mogelijke logische relaties, redeneervormen en afleidingsreeksen.
(1) Processen van informatieverwerking. De bewerkingen die op een bepaald moment aan de gang zijn. Veranderingen en herordeningen van de actieve inhoud van het korte termijn geheugen.
(2) De meer variabele gegevens die op een moment beschikbaar zijn. De 'inhoud', de data, of de machine states .
(3) Logische relaties tussen bestaande en mogelijke gegevens op psychische inhouden in het psychisch systeem. Waaronder de geldende logico-semantische relaties, of 'teken-betekenisrelaties' binnen het cognitief systeem (belief system ) van de persoon.
Alle onderdelen van het informatiedomein (II) zijn alleen hypothetisch van toepassing op het neurofysisch domein (I). Ze zijn onder meer afleidbaar op basis van post hoc analyse en vergelijking van observaties van (I) en (inter)subjectieve ervaringen van (III).

III.

Intrapsychisch domein.


Het gebied van subjectief bewustzijn. Is puur kwalitatief, het omvat belevingswaarden, c.q. qualia, en speelruimte van keuzevrijheid.
(1) De bewuste subjectieve beleving (Bubble of Perception).
(2) De bewuste vrije wils-beschikking. Bewuste zelfsturing, zelfbeschikking of 'vrije keuze'.

Elk van deze drie domeinen speelt een rol bij elke notie van informatie in algemene zin. Maar elk ervan heeft unieke kenmerken, en daardoor is geen van deze niveaus tot een andere te herleiden.
Het psychisch systeem is tot en met de eerste twee niveaus te beschouwen als een bio-chemo-electrische automaat, of ' bio-robot', maar daarboven niet meer.
{Meer over de kenmerken en relaties van informatiedimensies:
(·) Dimensies van informatie. Gegevens van verschillende bronnen en niveau's.
(·) Dimensies en factoren van functioneren volgens

Arc of Essentials ©

. Samenhang en wisselwerking.
(·) Dimensies en factoren van informatie volgens

Arc of Essentials ©

. Eigenschappen en relaties. }