Bestanddelen van

 

Psychologie van de Subjectieve Beleving

©:


Theorie van het Bewustzijn:



'Is reductie van bewustzijn haalbaar?'

 

- Samenvatting



[eerste website versie 25-06-2004;
herziene versie 12-02-2009]



Korte beschrijving.



In deze theorie wordt een bewijs aangevoerd voor de onweerlegbaarheid van subjectief bewustzijn.

Waarom belangrijk


Een ervaring die we hebben heeft weinig betekenis voor ons als ze volledig onbewust blijft. In feite zijn veel van onze vragen, behoeften en problemen in ons leven verbonden met het bewustzijn van onszelf of anderen; met name hoe dit in een gewenste toestand te krijgen, dat wil zeggen, een toestand die aangenaam is, afgestemd op relevante gegevens en gereed om gewenste acties te ondernemen.
We kunnen daarom aannemen dat inzichten in de eigenschappen en werkingsprincipes van bewustzijn van groot belang zijn op vrijwel alle gebieden van menselijke activiteit. Dat lijkt nauwelijks een probleem; immers, bewustzijn - opgevat in de gewone, 'letterlijke' betekenis, van het alledaagse 'bewust zijn', of subjectief besef hebben, van wat dan ook dat we subjectief ervaren - is het enige ding dat we kennen waardoor we alle dingen kennen waarvan we weten dat we ze kennen.
Niettemin, ondanks haar schijnbaar voor de hand liggende aard, is het verschijnsel bewustzijn, nog steeds in vele opzichten een uiterst mysterieuze zaak.
Het kan niet rechtstreeks worden waargenomen in materiële verschijnselen en evenmin via experimentele procedures worden aangetoond. Het heeft daarom geen plaats binnen de westerse wetenschap, die immers in de grond materialistisch is. Daarom is het in de gevestigde psychologie een lastig begrip. Wat logischerwijs overblijft is een mensbeeld dan niet verder reikt dan dat van een soort volautomatische 'biorobot', in feite een zombie zonder enige intrinsieke waarde. Daar kleven uiteraard problemen aan. Het sluit allerlei begrippen en waarden uit die verder gaan dan puur fysische of formele verschijnselen, en die we meestal essentieel vinden voor een enigszins humane samenleving: lichamelijk en emotioneel gevoel, contactuele vermogens, betrokkenheid op anderen, inlevingsvermogen (empathie), zelfbeschikking, verantwoordelijk gedrag, toerekeningsvatbaarheid, enzovoorts.
In een realistisch mensbeeld daarentegen staat het subjectieve bewustzijn juist centraal: omdat dit ons alledaagse waakbewustzijn betreft waardoor we so wie so ergens enig benul of besef van hebben - en tegelijk het wonderlijke vermogen dat de noodzakelijke voorwaarde vormt voor essentiële zaken zoals kwaliteit van leven, de motivatie voor al ons leven en streven, de grondslag van waarde, liefde en schoonheid - en de kern van spirituele beleving.
Het is daarom van groot belang om te kijken naar de gronden van dit fascinerende fenomeen. Dan blijkt dat subjectief bewustzijn niet zo'n 'vaag' verschijnsel is als door lieden, in min of meer 'gerobotiseerde' toestand, weleens wordt betoogd.

Samenvatting (van de samenvatting)


Eerst omschrijven we het begrip bewustzijn en inventariseren de typische eigenschappen van het verschijnsel die in een aannemelijke verklaring een plaats dienen te krijgen. Deze eigenschappen kunnen we indelen in disjuncte , inherente en unieke kenmerken, met elk hun specifieke consequenties en implicaties.
Vervolgens bekijken we de belangrijkste algemene vormen van verklaring (reductie) van een verschijnsel: als identiek aan iets anders (parafrase), als effect van iets anders (causale determinatie/attributie ), of zelfs - mogelijkerwijs - als combinatie van die twee.
Het blijkt dat bewustzijn door wetenschappers meestal wordt verklaard naar neurofysische domein of informatie -domein, of 'mengvormen' zoals quantum-fysische interpretaties en reducties van bewustzijn als (cognitieve) ' illusie'.
We kunnen nu voor elke bekende vorm van bewustzijnsreductie systematisch nagaan in hoeverre daarin de diverse typische kenmerken van bewustzijn voldoende verklaard worden. Hierbij maken we gebruik van gegevens uit neurofysiologie, informatietheorie, psychologie en directe empirische ondervinding. Bij de analyse passen we principes en criteria toe uit logica, meta-logica, statistiek en causale analyse.
Uit de analyse blijkt dat de onderzochte verklaringsmodellen meestal gebruik maken van dubbelzinnige en plooibare concepten, ze zijn alle afhankelijk van volkomen onbewezen aannamen, in veel gevallen blijken ze per definitie onbewijsbaar te zijn, en voor zover ze beslisbaar zijn lopen ze vaak vast in paradoxen en contradicties.
Wel is duidelijk dat bewustzijn gewoonlijk sterk afhankelijk is van neurofysische processen. Voor zover bekend blijkt het altijd op te treden in de gewone waaktoestand, en soms ook tijdens dromen (vooral in zgn. REM-slaap). Het is dus afhankelijk van neurofysische functies die vroeg in de evolutie zijn ontstaan, en bij dieren vrijwel exact hetzelfde zijn.
Het ontstaansproces van bewustzijn blijft echter grotendeels raadselachtig. Het lijkt het een eigen, unieke kwaliteit te bezitten: onder meer in de zgn. qualia - bijv. de 'roodheid' van rood - die alleen in subjectieve beleving worden aangetroffen en niet in fysische verschijnselen, exacte structuurkenmerken of abstracte patronen.




1. Inleiding



Doel


De doelstelling van dit artikel is om middels logisch solide argumentatie na te gaan of een 'echt' bewustzijn (in letterlijke, subjectieve zin) kan bestaan.

Vraagstelling


Bewustzijn - in de zin van het alledaagse 'bewust-zijn' van wat we zoal subjectief ervaren - lijkt binnen het standaard wetenschapsmodel tenminste gedeeltelijk, wat betreft haar uitingsvormen, te kunnen worden beschreven in termen van fysische en/of abstracte verschijnselen: bijvoorbeeld neurofysische activatiegraad, of informatie-capaciteit.
De vraag is echter of bewustzijn ook volledig reduceerbaar blijkt tot een categorie van het fysische en/of abstracte (logische) domein.
Anders blijft er een theoretische mogelijkheid dat het een afzonderlijk domein van de werkelijkheid behelst.

Waarom is bewustzijn belangrijk


Allereerst zullen we kort nagaan wat het belang is van bewustzijn, en de toestand van dat bewustzijn, voor het dagelijks leven.
Voor de menswetenschappen is er een bijzonder belang om van bewustzijn een goed begrip te hebben: menselijke motieven en tendenties zijn vaak terug te voeren op streefdoelen op het gebied van welbevinden (kwaliteit van subjectieve beleving), en van vrije wils-uitoefening (speelruimte van keuzevrijheid) - en dit zijn nu juist ervaringen of processen die alleen mogelijk zijn met een vermogen tot bewustzijn.
Een niet gering probleem is echter dat dit soort ervaringen en processen door de gangbare methodologie van wetenschappelijk onderzoek principieel worden uitgesloten (of hoogstens als symbolische c.q. theoretische constructen kunnen worden geaccepteerd).
De ironische situatie is daarmee ontstaan dat de gevestigde, academisch gevormde psychologie enerzijds vaak wordt ingeschakeld om subjectief welbevinden en zelfsturing te bevorderen, maar daar anderzijds tot dusver - paradoxaal genoeg - vanuit de eigen wetenschapsnormen geen redelijke legitimatie voor heeft.
(Deze paradox wordt echter zelden onderkend, misschien doordat psychologen op hun vakgebied al met zoveel paradoxen te maken hebben).

Wat is bewustzijn


Vervolgens wordt een voorlopige werkdefinitie van bewustzijn gegeven, die uitgaat van de algemene, traditionele of voorwetenschappelijke opvattingen daarover (de zogenoemde 'naïeve psychologie'). Omdat recente wetenschappelijke ontwikkelingen van onmiskenbaar belang zijn voor ons denken over het bewustzijn, is ook gepoogd om aan te sluiten bij bevindingen uit neuroscience en cognitive science.

2. Argumenten tegen en vóór bewustzijn



Wetenschappelijke problemen


Hierna wordt aangegeven wat de belangrijkste principiële beletsels zijn voor de gevestigde, westerse wetenschap om iets als een subjectief bewustzijn te erkennen als categorie van de realiteit. De problemen zijn van empirische aard (je kunt het niet 'van buitenaf' waarnemen), van fysicalistische aard (het is van onbekende 'substantie') en van logische aard (het heeft voor zover bekend geen verklaarbare reden).
Uit deze problemen volgen epistemologische beletsels (het is lastig te weten wat je ervan kunt weten), etiologische raadsels (het is onduidelijk hoe het ontstaat), en ontologische bezwaren (het is moeilijk te bewijzen dat het bestaat).
Vanwege deze problemen menen sommige wetenschappers dat bewustzijn in letterlijke zin waarschijnlijk niet bestaat (het zgn. eliminitavisme) en daarom hoogstens een zinloos begrip behelst, een mythe of een illusie.

Redenen om bewustzijn aan te nemen


Hier tegenover worden een aantal globale argumenten genoemd voor de stelling dat bewustzijn wel degelijk, naar valt aan te nemen, bestaat, en dat het ook tot op zekere hoogte onderzoekbaar is.
(Aangestipt wordt dat 'subjectief' en 'objectief' niet noodzakelijk een tegengesteld begrippenpaar vormen. Een voorstelling van zaken wordt altijd het meest rechtstreeks bepaald door eigenschappen van de informatiedrager, en is dus primair een subject-bepaalde representatie; maar ze kan daarnaast ook, tot op zekere hoogte, een object-bepaalde representatie zijn - het laatste is dan interactie-effect van subject en object).

Reductionistische verklaringsmodellen van bewustzijn


Daarna volgt de vraag van welke aard bewustzijn dan precies kan zijn, als het inderdaad bestaat.
Er zijn vele pogingen gedaan om bewustzijn te herleiden tot bekende categorieën van de werkelijkheid. De beoogde reducties zijn globaal in te delen in twee hoofdgroepen:

(I) Reducties naar fysisch domein, in het bijzonder neuro-varianten (Identity theory en dergelijke) - te noemen N-reducties. Hierin wordt bewustzijn beschouwd als tenminste afhankelijk van bepaalde fysische hersentoestanden.
{Hiertoe behoren bijvoorbeeld Materialisme, Fysicalisme, Fysisch monisme, ' Mind-Brain Identity theories' (David M. Armstrong, o.a. 1968, 1969, 1970, 1973), Union theory (Donald Davidson, 1964, 1970/ 1980, 1987), Biological position, Causaal interactionisme, Mechanisch determinisme, 'Mind-body supervenience', en dergelijke ideeën.}

(II) Reducties naar abstract domein, in het bijzonder informatie-varianten (functionalisme en dergelijke) - te noemen I-reducties. Hierin wordt bewustzijn beschouwd als hoogstens afhankelijk van bepaalde ordeningstoestanden, binnen of buiten het menselijk brein.
{Dit zijn onder meer Functionalisme, Strong AI argument, Mechanical Neuron argument, Structuralisme, Connectionisme, Complexity position, en dergelijke suggesties.}

Als we kijken naar het grote aantal van de bestaande reductie-pogingen, hun grote variatie, en vele controversiële en tegenstrijdige elementen, dan roept dat wel wat vragen op over de validiteit en zelfs de beslisbaarheid van deze verklaringsmodellen.

3. Wat verklaard zou moeten worden



Kenmerken van bewustzijn


Is een reductie van bewustzijn - naar neuro-domein of naar informatie-domein - eigenlijk wel haalbaar?
We moeten dan eerst te weten komen wat van bewustzijn verklaard zou moeten worden. Om dit helder te maken worden eerst de belangrijkste - of meest 'in het oog springende' - kenmerken van het bewustzijn geïnventariseerd.
Daarbij wordt gepleit voor een logisch onderscheid in drie soorten kenmerken:
(1) disjuncte (of facultatieve) kenmerken (

D

kenmerken):
Kenmerken die wel of niet met het betreffende verschijnsel kunnen optreden.
(2) inherente (of noodzakelijke) kenmerken (

H

kenmerken):
Kenmerken die altijd en onlosmakelijk aan het verschijnsel verbonden zijn.
(3) unieke (of exclusieve, of voldoende-indicatieve) kenmerken (

U

kenmerken):
Kenmerken die uitsluitend met dat specifieke verschijnsel optreden.

Aan elk van deze categorieën van kenmerken kleven specifieke consequenties en implicaties. De laatste twee soorten van kenmerken zijn nodig om een verondersteld verschijnsel, zoals bewustzijn, af te bakenen als afzonderlijke categorie in de realiteit: inherente kenmerken dienen om te weten welke voorwaarden nodig zijn voor het verschijnsel om te kunnen ontstaan, en unieke kenmerken om het ding accuraat te herkennen wanneer het aanwezig is.
Bovendien zijn deze beide typen van kenmerken van cruciaal belang voor adequate pogingen tot reductie van een verschijnsel: inherente kenmerken zijn nodig om het te verklaren uit bekende situaties (retrodictie of abductie) en unieke kenmerken om het te voorspellen naar nog onbekende situaties (predictie).
(Veel onopgeloste problemen in de bewustzijnsfilosofie komen mijns inziens voort uit verwarring van de verschillende kenmerk-categorieën).

Volgt een overzicht van hypothetische kenmerken van bewustzijn (

B

kenmerken), met een globale indeling volgens de eerdergenoemde twee categorieën, in
(I) kenmerken die neuronaal-gefundeerd zijn (

B*N

-kenmerken, in 8 aspecten); en
(II) kenmerken die informatie-gerelateerd zijn (

B*I

-kenmerken, in 12 aspecten).
Hierbij wordt tevens aangegeven waar bepaalde kenmerken als inherent voor bewustzijn kunnen worden beschouwd (dat wil zeggen, de combinaties

B*H*N

dan wel

B*H*I

).

Daarna volgt een overzicht van veronderstelde unieke kenmerken van het bewustzijn (zgn.

B*U

-kenmerken, in ca. 20 aspecten, bijvoorbeeld qualia). Als het zo is dat deze kenmerken werkelijk uniek zijn voor bewustzijn - en bewustzijn bestaat - dan zijn ze daar exclusief aan verbonden en niet rechtstreeks tot neuronaal of informatie-domein te rekenen. Dat wil zeggen dat dan de combinaties

B*U*N

en

B*U*I

een logische onmogelijkheid zijn. Dit betekent dat er in dat geval er drie mogelijkheden overblijven: hetzij eventuele

B*U

-kenmerken zijn enkel pseudo-uniek, hetzij alle mogelijke

B*U

-kenmerken moeten causaal verklaarbaar blijken uit fysische of abstracte verschijnselen, hetzij bewustzijn is niet reduceerbaar. Unieke kenmerken vormen dus bij uitstek een uitdaging voor het slagen van een reductie.

4. Methode van analyse



Hoofdvormen van reductie


Vervolgens wordt bekeken wat nu eigenlijk een geslaagde reductie mag heten.
Eerst wordt een indeling gemaakt in twee manieren van reductie van een verschijnsel als bewustzijn (

B

) naar een ander verschijnsel, zeg A.
(a)

Pf

-reducties: Identificatie of parafrase-modellen. Met de strekking: '

B

is A', of '

B

behoort tot A'.
De reductie gebeurt hier via een deductieve analyse.
Een

Pf

-reductie vereist een bewijs van volledige logische equivalentie, of tenminste onderschikking (in logica subsumptie), van

B

naar A.
(b)

Cs

-reducties: Causale determinatie/attributie-modellen. Met de strekking: 'A veroorzaakt

B

'.
De reductie gebeurt hier via een inductieve analyse.
Een

Cs

-reductie vereist een verklaring van

B

uit A via causale processen en volgens causale wetten en mechanismen.

Vereisten aan reductie


Voor elk van beide reductie-klassen (

Pf

en

Cs

) worden een aantal minimale criteria gegeven waaraan reductie-modellen kunnen worden getoetst. Voor parafrase zijn dit er vijf en voor causale determinatie/attributie twaalf.
De diverse criteria zijn van kwantitatieve (statistische), formele (logische), kwalitatieve (fenemenologische) of fysische (mechanistische) aard.

We kunnen nu de twee reductie-klassen (

Pf

,

Cs

) kruisen met de twee hoofdgroepen van bewustzijnsreducties (

N

,

I

), zodat we vier kwadranten krijgen:
(1a)

B*N*Pf

: bewustzijn - als een (type) neuro-fysisch verschijnsel.
(1b)

B*N*Cs

: bewustzijn - vanuit een (type) neuro-fysisch verschijnsel.
(2a)

B*I*Pf

: bewustzijn - als een (vorm van) informatie.
(2b)

B*I*Cs

: bewustzijn - vanuit een (vorm van) informatie.

Hiermee komen we op een totaal van 2*5 en 2*12 is 34 toetsingsmomenten. Deze kunnen vervolgens worden toegepast op de diverse reductie-varianten van bewustzijn.

Semantische analyse (conceptuele indeling)


Voorafgaand aan toetsing van de reductie-varianten zijn eerst wat voorbewerkingen nodig. Dit omdat er binnen de hoofdgroepen van reducties talrijke varianten zijn, die veel onderlinge overlappingen kennen. Deze varianten kunnen eerst worden geordend naar een kleiner aantal subgroepen. Daarvan moet vervolgens worden aangegeven hoe ze verband houden met het domein van de hoofdgroep (

N

of

I

), zodat blijkt dat ze vatbaar zijn voor toetsing op de bovengenoemde criteria voor beide reductievormen (

Pf

en

Cs

).

De hoofdgroep van reducties voor het informatiedomein levert een extra probleem: de diverse informatie-reducties blijken te steunen op verschillende expliciete en impliciete opvattingen van het verschijnsel informatie die zwaar afhankelijk zijn van subjectieve interpretatie en arbitraire definitie.
Daarom wordt eerst een overzicht van de verschillende typen informatie gegeven, en op basis daarvan een indeling in twee globale klassen van informatie voorgesteld (ontleend aan onder meer A.Korzybski, G.Bateson, R.Penrose, enz.):
· (I) Klasse van Fysische ordeningstoestanden (incidentele patronen).
· (II) Klasse van Typen van ordeningstoestanden (abstracte patronen).

Verder zijn er bepaalde complexe reducties, zoals wat we de 'Illusiemetafoor' kunnen noemen van Daniel Dennett, die wisselend steunen op alle vier de reductievormen. Zulke complexe reducties blijken echter te kunnen worden opgesplitst in een aantal afzonderlijke, conjuncte onderdelen (de diverse assumpties en hun afgeleiden) die elk kunnen worden ondergebracht bij een specifieke reductievorm, en daaronder kunnen worden getoetst. Daarnaast zal een afzonderlijk hoofdstuk worden gewijd aan de globale theorie van de 'Illusionistische' bewustzijnsreductie.

5. Toetsing van de reducties



Na deze grondige opschoning en her-ordening van de bekende bewustzijnsreducties, kunnen de toetsingscriteria worden 'losgelaten' op de verkregen categorieën. Een eerste, voorlopige trial levert het volgende op.

5.1. Neuro-reductie.


Neuro-reducties blijken voorlopig op een aantal punten gunstig te scoren.

(1a)

B*N*Pf

: Bewustzijn als een neurofyisch fenomeen.


Dit is het minst van toepassing voor de parafrase reducties. Natuurlijk, vanuit onze jarenlange ervaring weten we dat bewustzijn gewoonlijk geacht wordt zich zich 'ergens' te bevinden in neuronale omgeving en nooit, of althans zelden, ergens anders.
Het probleem blijft echter dat bewustzijn alleen rechtstreeks kan worden geverifieerd door subjectief verslag (De Other Minds probleem ).
Maar deze - tamelijk kolossale - moeilijkheid buiten beschouwing gelaten, kunnen veel eigenschappen van neuro-fysische activiteiten dienen als redelijk betrouwbare - hoewel indirecte - indicatoren voor de aanwezigheid van het bewustzijn.
Bovendien, wat van invloed is op het fysieke brein is vaak ook van invloed op onze bewustzijnstoestand.
Zodra we echter proberen om de algemene bewering - "bewustzijn is het brein", of "bewustzijn is een bepaald soort hersenweefsel" - wat meer vast te pinnen op een specifieke verklaring, stuiten we op ernstige problemen.

Allereerst is het aantal afzonderlijke structuren of verschijnselen die we kunnen identificeren de hersenen, welhaast oneindig. Zij kunnen onder meer trekking hebben op onderdelen of eigenschappen, stoffen of toestanden, processen of capaciteiten in de hersenen, of in het hele zenuwstelsel, die kunnen bestaan uit bepaalde organen en paden, vezels en zenuwcellen, weefsels en vloeistoffen, schakelingen en subsystemen, chemicaliën zoals transmitterstoffen, en elektromagnetische signalen, die kunnen voorkomen in stromen, golven of velden. Elk hiervan   manifesteert zich in talrijke types en variëteiten, hoeveelheden en intensiteiten, dichtheden en frequenties - en dit alles vindt plaats binnen de grenzen van bepaalde waardebereiken en waarschijnlijkheidsintervallen.
Nu zal elke neuro-parafrase reductie van het bewustzijn enige deelverzameling moeten identificeren van deze elementen, in een bepaalde welomschreven combinatie, lokatie en organisatie. Om een dergelijke keuze te maken, zal dan ook minstens een keuze moeten worden gemaakt uit de chtsverzameling (power set) van deze elementen.

Vervolgens zal deze verklaring eten verhelderen e deze selectie precies kan convergeren met de reeks neurale grondslagen van het bewustzijn (NCC's), zodanig dat ze de exacte fysieke equivalent van bewustzijn belichaamt, - zonder, natuurlijk, een kier van ruimte over te laten voor enige echt mentale overblijfselen. Om voor een dergelijke reductie geldig te zijn, moet echter worden aangetoond dat deze specifieke selectie perfect voldoet aan gelijktijdigheid (simultaneïteit): het zal altijd en uitsluitend, alswel als bij uitsluiting, precies voorkomen tijdens de aanwezigheid van bewustzijn - en vice versa. Dit vereist vervolgens dat bewezen wordt dat de betreffende selectie voldoet aan zowel voldoende subsumptie - het moet rekenschap geven van alle inherente componenten en kwaliteiten van het bewustzijn (inclusief inhoudelijke aspecten zoals informatiestructuren), als voldoende isomorfie - het moet alle unieke kenmerken en eigenschappen van het bewustzijn vertegenwoordigen (zoals bewuste notie van informatie-inhoud, het ervaren van qualia, uitoefenen van vrije keuze, enz.).

Helaas, alle bekende modellen voor neuro-parafrase reductie van het bewustzijn blijken op beide criteria te falen met veel of welhaast alle van hun voorgestelde 'neuronale equivalenten' van het bewustzijn.

(1b)

B*N*Cs

: Bewustzijn vanuit een neurofysisch fenomeen.


De mate waarin aan chronologie wordt voldaan, verdient het voordeel van de twijfel.
Probleem blijft echter dat aan de twee andere basisvoorwaarden voor causaliteit, zowel zelfstandige bijdrage als unieke bijdrage, niet voldoende wordt voldaan. De eerste lijkt oncontroleerbaar en de tweede scoort tot dusver maar heel voorzichtig positief.
Een echte experimentele toetsing lijkt daarbij vrijwel onhaalbaar wegens een aantal fundamentele beletsels om echte experimentele en controlecondities op te zetten. Verstrengeling met eventuele overige causale factoren (covariaten) blijkt dan ook niet controleerbaar of niet traceerbaar, en kan dus niet worden uitgesloten.
De veel bezongen neuronale correlaten van bewustzijn (NCC's) blijken dan ook vooralsnog beperkt tot indicatoren van temporele coïncidenties, op grond van wat theoretisch net zo goed indirecte causale relaties kunnen zijn tussen zenuwstelsel en bewustzijn, bijvoorbeeld in het geval dat intermediërende factoren een rol spelen die nog onbekend zijn.

Gelet op de sterke afhankelijkheid van bewustzijn van bepaalde neuro-fysische factoren, is het bijvoorbeeld ook denkbaar dat de laatste een noodzakelijke en unieke intermediërende rol spelen, met name eliciterend of faciliterend, in het proces van het ontstaan en in stand houden van bewuste toestanden. Bijvoorbeeld, misschien kan een hoeveelheid latent 'bewustzijnspotentieel' in een individueel-psychologische manifestatie worden gebracht via een bepaalde vorm van neuro-fysische modulatie . Te denken valt in zo'n geval dus aan een vorm van panpsyschisme.

In alle gevallen zal het nog steeds lastig zijn om in het geval van een neuro-causale factor het onderliggende causale mechanisme te beschrijven. Als gevolg van de 'ongrijpbare' eigenschappen van bewustzijn kunnen moeilijk aansluitingspunten of overgangsgebieden worden gevonden tussen bewustzijn en neuronale processen. Bovendien vertonen processen in het gehele psychische gebied - van bewustzijn tot brein een ontzagwekkende complexiteit.
{Nb. De processen op 'macroniveau' die binnen het bewustzijn en meer algemeen binnen de psyche plaatsvinden, lijken heel vaak op niet-algoritmische wijze tot stand te komen: bijvoorbeeld allerlei artistieke, creatieve en inventieve processen. Op het 'microniveau' van de neurofysiologische processen daarentegen ligt de complexiteit allereerst in de variaties, de fluctuaties en de combinatorische explosies van electro-chemische patronen die van astronomische proporties zijn, en vaak van hyper-exponentiële of zelfs van absoluut niet-berekenbare orde zijn. Vervolgens is ook de anatomie en de 'bedrading' van het zenuwstelsel immens complex, en nog maar heel gedeeltelijk in kaart gebracht. Verder zijn de neurofysiologische mechanismen - op cellulair, moleculair, atomair en subatomair niveau - uiterst veelvormig en nog grotendeels onopgehelderd.
Ter verklaring worden vrijwel alle denkbare soorten van fysische en mathematische theorieën erbij gehaald: quantum-mechanica, chaos theorie, recursieve geometrische functies (fractals e.d.), enz..}
Als we zulke processen willen begrijpen brengen deze vormen van complexiteit problemen met zich mee zoals hyper-exponentialiteit, non-computability en onbeslisbaarheid. De consequentie is dat, zelfs als bewustzijn inderdaad een neuro-fysisch product is, het causale mechanisme ervoor weleens te complex kan zijn om te kunnen worden beschreven op een precieze, accurate en complete manier.

5.2. Informatie-reductie.


Informatie-reducties scoren echter nog minder florissant.

(2a)

B*I*Pf

: Bewustzijn als informatie.


Binnen het kader van parafrase blijft het bereik van reductie beperkt tot bewustzijn als gedeeltelijk (of soms) een indicatie voor de aanwezigheid van informatie - en dat althans onder de aanname dat bewustzijn betrouwbaar valt te detecteren en bovendien onder een zeer tolerante interpretatie van het begrip 'informatie'. Bewustzijn zal waarschijnlijk vrijwel altijd gepaard gaan met (subjectieve) informatie, maar het behelst vaak veel méér dan alleen informatie in de conventionele betekenis. (Denk enkel aan de ervaring van qualia van de 'rauwere' soort: zoals pijn, orgasme, honger, dorst en dergelijke). Anders gezegd, bewustzijn als informatie rekt het begrip informatie al te sterk op.
Vanwege de grote variatie in kwaliteit van bewuste inhouden is het ook duidelijk dat de inhoudelijke subsumptie-vereisten, met name op het punt van de unieke kenmerken van bewustzijn, nog minder worden vervuld.
Het omgekeerde van deze verwijzingsrelatie, informatie als voldoende indicatie voor bewustzijn, - dat wil zeggen, voor de aanwezigheid van bewustzijn van iemand van enige intelligentie - lijkt echter veel meer voor de hand te liggen. Voor deze interpretatie moet wel eerst gekozen worden voor een specifieke definitie van informatie, namelijk die van klasse II: van typen van ordeningstoestanden (abstracte patronen). De vraag blijft daarbij of die keuze verdedigbaar is: zodanig dat we de alternatieve definitie kunnen uitsluiten, nl. die van klasse I: van fysische ordeningstoestanden (incidentele patronen). Bij het bespreken van deze verschillende concepten bleek al een conflict tussen twee benaderingen: op grond van wetenschapsfilosofie en exacte wetenschapsvakken valt te pleiten voor de abstract-patroon definitie, maar op grond van algemeen, conventioneel taalgebruik is de fysische-toestand definitie niet uit te sluiten, veel mensen spreken immers over structuur alsof ze die rechtstreeks kunnen waarnemen 'in' de objectieve werkelijkheid.

(2b)

B*I*Cs

: Bewustzijn vanuit informatie.


Causale determinatie/attributie scoort voor het informatiedomein simpelweg op geen enkel criterium. Het valt in ieder geval moeilijk aan te tonen dat er voorafgaand aan de start van bewustzijn, of sterker: onafhankelijk van bewustzijn, informatie überhaupt kan bestaan. Sterker, er zijn een aantal interessante aanwijzingen voor het omgekeerde verband: bewustzijn veroorzaakt informatie - althans, als we informatie beperken tot abstracte patronen.

6. De resultaten samengevat



De vele bekende verklaringsmodellen (reducties) van het bewustzijn blijken globaal te verdelen naar twee elementaire hoofdgroepen van causale factoren: neurofysische factoren en informatie-aspecten. Daarnaast zijn er 'mengvormen' zoals quantum-fysische verklaringen en reducties van bewustzijn als (cognitieve) 'illusie'.
We bekijken vervolgens de belangrijkste algemene vormen van verklaring (reductie van een verschijnsel: als identiek aan iets anders beschouwd (parafrase) of als effect van iets anders ( causale determinatie/attributie), of zelfs als combinatie daarvan. Deze algemene hoofdvormen van reductie zijn goed voor 5 resp. 12 toetsingscriteria voor geslaagde reductie.
Vervolgens blijkt dat we een groot aantal kenmerken van bewustzijn kunnen vaststellen, in te delen in disjuncte, inherente en unieke kenmerken.
We kunnen nu voor elke bekende vorm van bewustzijnsreductie systematisch nagaan in hoeverre daarin de diverse typische kenmerken van bewustzijn voldoende verklaard worden. Hierbij maken we gebruik van gegevens uit neurofysiologie, informatietheorie, psychologie en directe empirische ondervinding. Bij de analyse passen we principes en criteria toe uit logica, meta-logica, statistiek en causale analyse.
Als strategie voor finale toetsing wordt systematisch de techniek van 'meta-reductie' toegepast op de reductionistische modellen, in de vorm van de logische bewijsmethode reductio ad absurdum. Hiertoe worden een aantal voorbewerkingen uitgevoerd. Omwille van optimale logische kracht van de toetsing wordt de modellen bij voorbaat maximaal 'voordeel van de twijfel' gegeven door default aannamen a décharge. De formalisering naar toetsbare logische structuur wordt opgebouwd op basis van taalkundige, conceptuele en empirisch-analytische methoden. De feitelijke logische toetsing gebeurt door confrontatie van de geformaliseerde modellen met empirische basisgegevens, principes van causale analyse en logische (reductie)wetten.
Uit de analyse blijkt dat de onderzochte verklaringsmodellen alle onvoldoende scoren op één of meerdere logische basiscriteria.
(·) Betekenis-beslisbaarheid : Ze maken meestal gebruik van dubbelzinnige en plooibare concepten.
(·) Logische geldigheid : Ze blijken sterk afhankelijk zijn van onbewezen aannamen.
(·) Bewijsbaarheid : Ze blijken in veel gevallen op grond van hun basisdefinities onbewijsbaar te zijn.
(·) Vervulbaarheid (consistency) : Voor zover ze beslisbaar zijn, lopen ze vaak vast in onhoudbare paradoxen en contradicties.
De neuro-fysische reducties hebben daarbij wel wat 'betere papieren' dan de informatie-reducties. Er zijn volop aanwijzingen dat bewustzijn hoe dan ook afhankelijk is van neuro-fysische factoren ( mind-body supervenience).
Maar er blijven in alle gevallen grote fundamentele beletsels bestaan voor volledige reductie. Met name de unieke kenmerken van bewustzijn leveren problemen op: voor een parafrase-model blijken ze zeer moeilijk te 'ontmaskeren' als generaliseerbaar buiten het bewustzijnsdomein, en voor een causale determinatie/attributie is er geen aansluiting te vinden met fysische factoren of met abstracte patronen.

7. Voorlopige conclusies



Op grond van deze analyse lijkt het nog steeds verdedigbaar om in de werkelijkheid, naast de domeinen van fysische verschijnselen en abstracte verschijnselen, een derde domein aan te nemen: dat van subjectief bewustzijn.
De kosmologische indeling van Karl Popper in drie 'werelden' kan dan ook voorlopig, mutatis mutandis, gevolgd worden ( metafysisch pluralisme). Daarbij blijft wel een theoretische mogelijkheid dat het informatie-domein op een goed moment gereduceerd kan worden tot het bewustzijnsdomein. Voor een dualisme à la Descartes staan de sterren dus nog steeds niet finaal ongunstig.


Cees P. van der Velde, juni 2006.

Zie verder ..